DE KONINKLIJKE CADETTENSCHOOL
EERSTE DEEL
INLEIDING
Hoofdstuk 1
Kinderen onder de wapens tijdens het Ancien Régime
De eerste grootvorst van Macedonië, FILIPS II, was een geducht organisator en oorlogschef. Buiten zijn uitvinding van de beroemde Macedonische falanx, danken we ook aan hem de eerste, zo niet de allereerste bekende « Cadettenschool » in de geschiedenis. Inderdaad, rond 347 voor J.-C., heeft hij in Mieza, in samenwerking met de beroemde Griekse filosoof ARISTOTELES, een school opgericht voor jonge aristocraten tussen 13 en 17 jaar oud. Zijn zoon ALEXANDER en meerdere van diens latere generaals werden hier gevormd. De veroveringen van ALEXANDER de Grote nemen in de wereldgeschiedenis een uitzonderlijke plaats in. Zijn opvolgers, de diadochen of kroonprinsen PTOLEMEUS, SELEUCOS, HARPALES en de anderen, die de mediterrane wereld 15 jaar na de dood van ALEXANDER opdeelden, zijn ook allen gesproten uit deze zelfde school.
Als voorloper van de formaties van Troepskinderen kan men de militaire organisatie citeren van de Zoeloes, die opgericht werden door hun Koning SHAKA-ZOELOE in het begin van de XIXe eeuw. Een opgelegde legerdienst van vijftien jaar voor alle jongens in de leeftijd van 13 tot 28 jaar, werd daar ingevoerd. Deze begon met drie jaar opleiding tot « dienaar » van een ervaren krijger, gevolgd door twee jaar basisopleiding, alvorens toe te treden tot de status van krijgsman. Het leger van Koning SHAKA-ZOELOE is het enige inboorlingenleger dat ooit een bloedige overwinning heeft behaald op het Britse Leger in Isandhlwana, Zuid-Afrika in 1879.
Misschien is het een gewaagde extrapolatie deze twee voorbeelden te citeren als de eerste sporen van onze Scholen voor Troepenkinderen en voor Cadetten van het Leger ? Ongetwijfeld is dat zo, maar bronnenonderzoek kan alleen maar verrijkt worden met deze voorbeelden en leiden tot succesvolle conclusies.
DE CADETTEN
Zoals gebruikelijk in het verleden werden jonge adolescenten van aristocratische families opgevoed door leermeesters in de schoot van hun familie. Tijdens het Ancien Régime, duurde deze opleiding tot de ouderdom van ongeveer 16 jaar. Bij de aristocratie stond de opvolging in verband met het eerstgeboorterecht en volgde niet de regel van de evenredige verdeling van de erfenis onder de erfgenamen. Op die manier erfden deze familiecadetten noch titels, noch eigendommen, maar werden ze georiënteerd naar functies als geestelijken, in de magistratuur of in het leger.
De familiecadetten van adel, die opteerden voor een militaire loopbaan werden ingelijfd en opgeleid in opleidingscentra en in functie van de militaire campagnes. Deze centra waren echte militaire scholen, geleed in compagnies, waar de cadetten op een intensieve manier geïnitieerd werden in de maneuvers van de sekties, het paardrijden, het schermen, het dansen en de administratie van de compagnies. Rond de ouderdom van 17 jaar en na één of twee jaren militaire instructie, waren ze klaar om als onderluitenant te dienen in de regimenten van de cavalerie, de artillerie of de infanterie. Franse woordenboeken geven de volgende definitie :
« Cadet : jonge edelman, die zijn eerste stappen zet onder de wapens als soldaat »
Onder edelman (gentilhomme) dient men dus te verstaan een lid van de adel, terwijl de "eerste stappen onder de wapens" duiden op de militaire opleiding : de Cadetten zijn dus volgens deze beknopte Franse definitie leerling-officieren (aspirant of vaandrig) in opleiding of in afwachting van hun eerste benoeming tot officier. Zoals we verder zullen zien zijn de Fransen trouw gebleven aan deze terminologie : er restten geen cadetten meer na de Revolutie van 1789.
Dit is niet het geval in de Pruisische traditie, waar de naam cadet bewaard bleef na de democratiseringsgolf van de XIX eeuw (de Pruisische cadetten zijn niet meer noodzakelijkerwijze van adel) en de naam kwam meer algemeen in zwang voor iedere opleiding van jongens vanaf de ouderdom van 8 jaar. De Belgische Cadettenschool werd veel later opgericht, in 1897. Hier wordt deze definitie evenmin gevolgd, want hier handelt het zich om de middelbare studies en niet om de militaire opleiding tot officier.
Frankrijk : de Cadets-gentilshommes
In Frankrijk worden de cadetten van de families, die voorbestemd zijn voor de dienst onder de wapens cadets-gentilshommes genoemd. Vanaf de leeftijd van 15 jaar deden ze dienst ofwel in het Huis van de Koning, ofwel werden ze verspreid ingezet in de Troepenkorpsen, waar ze de functie uitoefenden van aspirant-officieren in afwachting van hun benoeming tot onderluitenant. De eersten zijn genoegzaam bekend uit de romans van Edmond ROSTAND en van Alexandre DUMAS met zijn verhalen van de avonturen van de cadetten van Gascogne en met die van de musketiers van de Koning, waarvan ze deel uitmaakten onder LODEWIJK XIII. De anderen waren vooral bekend door hun misstappen en hun losbandig leven, m.a.w. hun opleiding en hun discipline lieten veel te wensen over. De oprichting van opleidingscompagnies met de naam Compagnies de cadets-gentilshommes werd een noodzaak gedurende de periodes van oorlog.
Ze zagen het licht gedurende de Dertigjarige Oorlog, maar ze werden daarna ontbonden want hun instandhouding in vredestijd werd een te dure zaak. Vervolgens verschenen ze episodisch terug op het toneel en dit in functie van de internationale toestand. Negen compagnies Cadetten-gentilshommes werden opgericht onder LOUVOIS en ze bleven voortbestaan tussen 1682 en 1696. De Eerste Compagnie had haar kantonnement in de citadel van Doornik, waar ingenieurs der fortificaties gevormd werden. Deze compagnies werden terug geconstitueerd tussen 1726 en 1733 en uiteindelijk in Parijs, van 1776 tot 1788, onder de vorm van een compagnie Cadetten van de Koninklijke Militaire School, waar een jonge Corsicaan met de naam van BONAPARTE, geboren in 1769, toegelaten werd in 1784. Buiten deze periodes werden de Cadetten-gentilshommes zoals voorheen verspreid over de Troepenkorpsen.
Echter, alvorens Cadetten van de Koning te worden, konden de verarmde jonge aristocraten (tussen de 10 en 16 jaar) vanaf 1604 een beroep doen op een staatsbeurs en aldus de Jezuïetencollege HENRI-le-GRAND te La Flèche (Sarthe) volgen, waar deze leerlingen werden voorbereid op Staatsfuncties. DESCARTES, geboren in 1596, studeerde er van 1607 tot 1615. Het college werd geseculariseerd vanaf 1762, en omgedoopt tot Collège militaire des gentilshommes élèves du Roy, door middel van een Koninklijk Decreet : het werd dus een nationale instelling onderworpen aan een militair regime. In 1776 werd dit college gedecentraliseerd in twaalf militaire instituten. Een van hen was de Militaire School van Brienne-sur-Aisne waar BONAPARTE zijn basisopleiding doorliep van 1779 tot 1784. Het gecentraliseerde college werd opnieuw opgericht in Saint-Cyr in 1804 onder de benaming Prytanée militaire en werd dan terug gehuisvest op de aanvankelijke locatie in La Flèche in 1808, aangezien de Keizer voor Saint-Cyr de voorkeur gaf aan de Militaire School voor aspirant-officieren. De naam van de school veranderde meerdere malen in de loop van de XIX eeuw en sinds 1871 wordt ze de Prytanée national militaire genoemd. Sinds de Revolutie was het echter niet meer nodig te behoren tot de adel om officier te worden : van dan af was dan ook gedaan met de cadetten in die zin in Frankrijk.
Pruisen : het Koninklijk Pruisisch Cadettenkorps
Zich inspirerend op de Franse ervaringen en door het overnemen van dezelfde terminologie, richt de Keurvorst van Brandenburg, die Koning der Pruisen werd in 1701, het Koninklijk Pruisisch Cadettenkorps op in 1717. De Kroonprins, de latere Frederik II de Grote, werd er ingeschreven. Het instituut groepeerde de schoolse en militaire vorming van de jonge "Junkers" van 8 tot 17 jaar om er een kweekschool voor officieren van grote kwaliteit van te maken. Het instituut bestond uit twee groepen scholen : acht voorbereidende scholen verspreid over het ganse land voor jongeren van 8 tot 14 jaar en een Hogeschool in Berlijn (Hauptkadettenanstalt), later overgeplaatst naar Lichterfelde in 1878, waar de aspirant-officieren van 14 tot 16 jaar gevormd werden. Dit werd dan afgesloten door een eindexamen van Vaandrig (Fähnrich).
Na 1815 werden verschillende vruchteloze pogingen ondernomen om de rekrutering te democratiseren. In 1860 heeft het budget van de Landtag van Pruisen de nodige kredieten geweigerd om de werkingskosten van het Instituut te dragen. Keizer WILHELM I, daarin gesteund door BISMARCK, heeft die fondsen dan uit zijn eigen vermogen gehaald.
Het merendeel van de grote generaals van het Duitse Leger zijn uit dit instituut gesproten : dat is ondermeer het geval voor generaal SCHLIEFFEN, maarschalk HINDENBURG en de kwartiermeesters-generaal LUDENDORFF natuurlijk, maar ook de Kanselier SCHLEICHER, maarschalk ROMMEL, de generaals VON BRAUCHITSCH en VON MANSTEIN et zelfs de minister VON PAPEN en maarschalk GOERING.
Sinds half oktober 1918, toen ging blijken dat de vredesplannen van VSA-president WILSON zouden worden opgelegd aan Duitsland, werden de cursussen opgeschort en dat omwille van de officiële reden, de angst voor een grote griepepidemie. Het opheffen van het Cadettenkorps was een eis van de Duitse revolutionairen tijdens de dagen van muiterij in Berlijn in december 1918. De sluitingsceremonie had plaats op 9 maart 1920, in aanwezigheid van een groot aantal van oudgedienden van het Instituut en in aanwezigheid van de oude kwartiermeester-generaal LUDENDORFF, die defileerde samen met zijn oud-collega's cadetten, op de plaats die hij bekleedde in die rang veertig jaar eerder.
Zuidelijke Nederlanden : Militaire Academie voor wiskunde en fortificaties
Gedurende het Spaanse tijdperk bestonden er geen lokaal gerekruteerde troepen in de Nederlanden : de Spaanse organisatie was er van kracht (de tercios of Spaanse regimenten). Vanaf 1611 werd er een instituut opgericht voor de opleiding van de edelknapen, die voorbestemd waren voor de loopbaan van officier. Men leerde er schermen, muziek, dans, wiskunde, aardrijkskunde, geschiedenis en literatuur. In 1671 werd dit instituut omgedoopt tot de Academia real y militar del exercito de los Paises-Bajos en voorbestemd tot de vorming van militaire ingenieurs. Deze academie bevond zich in Brussel, in de Naamse Straat. Het onderricht werd er aanvankelijk in het Spaans gegeven, en vanaf 1715 in het Frans. Tijdens de Anjou periode en de Secessieoorlog in Spanje, dwongen de Fransen de Zuidelijke Nederlanden tot het leveren van een contingent van om en bij de 20.000 man.
Tijdens het Oostenrijks tijdperk bleef deze school verder bestaan tot in 1784 met de naam Académie impériale militaire de mathématiques et de fortifications de Bruxelles. Haar faam bleef levendig in de tradities van de Spaanse en Oostenrijkse Legers. Ze is een voorafbeelding van de latere Koninklijke Militaire School en dit meer dan één eeuw op voorhand.
KWEKELINGEN, PUPILLEN OF ANDERE TROEPSKINDEREN
Het waren niet alleen jonge aristocraten, die de legers volgden en hun leven deelden in de garnizoenen. Men vond er eveneens zeer jonge knapen in de schoot van de militaire eenheden : het waren de kinderen van soldaten of ondergeschikten, getrouwd met wasvrouwen of andere marketentsters van de eenheid of wel wezen van gesneuvelde militairen. Zoals men wel kan denken was de omgeving van de kazernes niet bevorderlijk voor de fysieke, morele en intellectuele ontwikkeling van deze kinderen. Vanaf de ouderdom van 14 jaar trokken ze ten strijde met hun eenheden als muzikanten, tamboers of dwarsfluitspelers. Vanaf de ouderdom van 16 jaar werden ze als soldaten ingezet, maar door het ontbreken van zelfs de meest elementaire opleiding werden ze enkel voor ondergeschikte taken gebruikt.
De Troepskinderen in de Zuidelijke Nederlanden
Vanaf 1687 werden er twee militaire scholen voor jonge adolescenten opgericht in Oostende en in Lier. Ze groepeerden ieder 300 jongeren, zonen van militairen, 10 jaar oud of meer, waarbij de wezen reeds toegelaten werden vanaf de leeftijd van 7 jaar. Ze werden opgevoed en onderwezen in een internaat om later als onderofficier te dienen in de militaire eenheden van hun streek. De leerlingen, die sterk waren in wiskunde en in bouwkunde kregen bijkomende lessen van een ingenieur van het garnizoen en ze konden vanaf de leeftijd van 15 jaar toegelaten worden tot de Koninklijke Academie in Brussel.
Vanaf 17 jaar en als ze een goede fysieke conditie hadden, werden de andere leerlingen aangeduid voor een regiment, meestal dat van hun vader of in ieder geval een regiment van hun eigen nationaliteit. Deze scholen verdwenen bij het einde van het Spaanse tijdperk.
Door het Verdrag van Utrecht werden de Zuidelijke Nederlanden Oostenrijks bezit in 1713/1715. In de Oostenrijkse Legerkorpsen (regimenten) werden de kapelaans belast met het geven van catechese aan de kinderen van het gehuwd personeel van de regimenten. Sommigen interpreteerden deze opdracht meer globaal en voegden er de algemene vorming van de kinderen aan toe. Hun opvoeding kende op die manier vele varianten en kon alleen maar doorgaan in vredestijd.
Gelukkig was de XVII de eeuw relatief kalm voor onze provincies, en dat onder de welwillende administratie van de Keizerin Maria-Theresa (1740-1780) en haar opvolgers. Ze waakte er in het bijzonder over de welvaart van haar onderdanen te verbeteren en ze liet meerdere publieke hospitalen, gast- en weeshuizen bouwen. Een van die instituten werd voorbestemd als het opvang- en gratis onderrichtcentrum voor de wezen en de dochters van soldaten en van onbemiddelde ondergeschikten : het is het Koninklijk Instituut van Mesen bij Ieper (1), dat vandaag nog steeds bestaat.
In 1782 wordt het systeem hervormd door het hergroeperen van de meest geschikte jongeren in ieder regiment in de schoot van een school onder een militair regime, met het oogpunt goed opgeleide onderofficieren te vormen. In ieder infanterie regiment werd een opleidingsstructuur opgericht, de genaamde Korpsacademie, waar 48 jongens tussen 6 en 18 jaar gekozen werden volgens de titel van hun vaders. Deze kinderen werden onderverdeeld in vier leeftijdklassen en geleid door een onderofficier.
De cavalerie regimenten, de pontonniers, genisten en sappeurs en de gevechtstreinen zonden hun kinderen, die geschikt waren om toegelaten te worden tot een infanterieregiment in hun rekruteringsdistrict. De opdracht toegewezen aan deze scholen was het voortbrengen van goede onderofficieren : de leerlingen werden in de vierde klas opgesplitst tot de praktijk van de administratie van de regimenten, die een academie vormden : het 2de regiment te Brussel en het 7de te Brugge. De beperkte duur van het experiment (1789-1790) laat niet toe er lessen uit te trekken.
Kwekelingen en pupillen in het Koninkrijk der Nederlanden en in Frankrijk
In Frankrijk kende een Koninklijk Edict van 1776 aan iedere compagnie van het Leger een troepensoldij toe voor de opvoeding van de troepskinderen, wezen of kinderen van de soldaten van een eenheid. Vanaf 1788 liet men er twee per compagnie toe en zestien per regiment, maar zonder de subsidies daarom te verhogen : op die manier werden het "halve soldijentroepen" (demi-soldes). Deze regels werden afgeschaft in 1791, maar weer ingevoerd in 1799. In 1809 werden de troepskinderen gehergroepeerd in de Korpsdepots.
In de Noordelijke Nederlanden werden de troepskinderen, wezen en gevonden of achtergelaten kinderen opgevoed in de Staatsgestichten, waar deze werkkrachten ingezet werden ten voordele van Oost-Indië. De kinderen werden ondergebracht in de Legers gedurende het Franse tijdperk en onder de Bataafse Republiek, daarna onder het Koninkrijk Nederland. Twee compagnies van Koninklijke Kwekelingen werden opgericht voor twee klassen van leeftijden van 7-14 jaar en van 14-17 jaar.
De uniformen van deze kwekelingen werden gesneden uit de oude afgedankte uniformen uit de kledijmagazijnen en ze hadden reeds een geweer aan de ouderdom van 12 jaar. Vanaf 1810 en na het annexeren door Frankrijk werd dit ongelooflijke manier van rekrutering van kinderen ook in Frankrijk geadopteerd. Na het annexeren van Holland door Frankrijk in 1810, werden de compagnies van Hollandse Kwekelingen geïncorporeerd in de Imperiale Wacht te Versailles, onder voogdij van de Hollandse Grenadiers en gezien de nood aan troepen groot was, werd dit systeem door de Minister van Binnenlandse Zaken uitgebreid over het ganse Keizerrijk. Weldra zouden negen compagnies (haast 2.000 kinderen) de Pupillen van de Keizerlijke Garde vormen (2).
Als uniformen droegen ze de herwerkte stukken van de oude Hollandse uniformen, die men met grote kosten had doen overkomen uit het verre Holland. Ze waren uitgerust met een dragondergeweer, voorzien van bajonet. Er bestaat een miniatuur geweer (108 cm) bij verzamelaars, van hetzelfde kaliber als het reglementaire geweer, voorzien van de stempel van de Luikse fabrikant. Dit geweer functioneerde goed, maar men weet niet of het werkelijk uitgedeeld werd aan de kleinsten onder de pupillen. Het Korps van de Keizerlijke Pupillen verdween in 1814 met het einde van het I ste Franse Keizerrijk.
Nota's :
- Het Koninklijk Gesticht van Mesen
Het Keizerlijk Gesticht van Mesen werd opgericht in 1776 door de patentbrief van de Keizerin Maria-Theresa. Het was de opdracht van het Gesticht te zorgen voor de opvang en de gratis vorming van weeskinderen en dochters van onbemiddelde soldaten en ondergeschikte militairen. Het werd geïnstalleerd te Mesen op enkele kilometer van Ieper. Onder NAPOLEON, was het een toevluchtsoord voor de weeskinderen van de Marine en in 1818 werd het Koninklijk onder WILLEM VAN ORANJE. In 1845 zal België zijn bestaan en doeleinden bevestigen onder de naam Koninklijk Gesticht van Mesen, met een opvangcapaciteit van 250 pensionairs. Het Gesticht zal blijven functioneren te Saint-Germain-en-Laye gedurende de Oorlog 1914-18, waarna het terug opgericht wordt te Lede in 1919, aangezien de gebouwen volledig vernield werden tijdens de gevechten rond Ieper. Het Koninklijk Gesticht te Mesen zal zijn vormingsactiviteiten pas opgeven in 1969 maar zet nog vandaag het werk voort van haar illustere stichtster onder de vorm van een Stichting, waarbij studiebeurzen worden toegekend aan dochters van rechthebbenden van het leger en de Administratie. - Deze Kwekelingen van de Keizerlijke Garde niet verwarren met de Kwekelingen van de Keizerlijke Garde van Rome : het regiment van de Koning van Rome werd opgericht te Dantzig door Generaal RAPP, gouverneur van de stad in 1813 -1814, gedurende het lang beleg volgend op de terugtrekking van Rusland).