Guy Stevins
DE KONINKLIJKE CADETTENSCHOOL

EERSTE DEEL
INLEIDING

Hoofdstuk 2
Pupillen en Cadetten in België: 1830-1940

VAN DE ONAFHANKELIJKHEID TOT DE OORLOG 1914-18

De aanwending van de Troepskinderen door het Franse Ancien Régime werd bestendigd tijdens het Hollandse tijdperk en nadien tijdens de onafhankelijkheid van België. In 1838 zal een reglement de voorwaarden preciseren van het statuut van de Troepskinderen en hun ouderdom vastleggen op minimum 8 voor de wezen en 10 jaar voor de anderen.

In 1847 verwonderde Koning LEOPOLD I er zich gedurende een troepeninspectie over in de kazernes kinderen vrolijk spelend in lompen aan te treffen. Hij besloot toen de Oostenrijkse traditie van een Korps Academie terug in ere te herstellen door al deze kinderen te hergroeperen in de schoot van één enkele schoolcompagnie : dit werd de Compagnie der Troepskinderen die in 1847 in Lier, in de kazerne Sion geïnstalleerd werd. Ze werd bevolen door een kapitein en bood plaats aan 700 jongens tussen 10 en 16 jaar oud. In 1856 wordt ze de School der Troepskinderen en onder het bevel geplaatst van een hoofdofficier. Bij die gelegenheid ontvangt de school het hoog bezoek van de Koning, in gezelschap van de Koninklijke Familie. Uiteindelijk vestigt deze school zich in 1859 in de gebouwen van de oude gevangenis van Aalst, die volledig omgebouwd werd voor deze nieuwe bestemming.

Na de alarmeringsfase van de Frans-Pruisische oorlog van 1870, waarbij het Belgisch Leger gemobiliseerd en defensief ontplooid werd aan de grenzen, werden tevens heel wat organisatorische tekortkomingen van het Leger progressief verbeterd. Zo werd er in het bijzonder vastgesteld dat er een gebrek was aan officieren en aan geschikte onderofficieren. Er werd dan ook een hervorming van de opleiding van de Troepskinderen doorgevoerd met dit doel voor ogen en tevens werden de nieuwe programma's aangepast aan die van de middelbaar onderwijs. Bovendien werd in 1883 één van de eerste taalwetten gestemd in ons land, met als doel de Vernederlandsing van middelbaar onderwijs in het Vlaamse land. Gezien de kennis van de taal van de troep fundamenteel was in de betrekkingen tussen de militairen, werd toen ook beslist het taalkundig gegeven eveneens te integreren in de hervorming.

Om een definitieve breuk met het verleden te maken zal de nieuwe militaire school van Aalst, die officieel haar poorten opent 1883 de naam dragen Pupillenschool van het Leger. Ze bestaat uit twee secties : een voor lager onderwijs (10-13 jaar) te Aalst, terwijl de middelbare school (13-16 jaar) in Namen zal geïnstalleerd worden. De scholen zijn toegankelijk voor zonen van militairen, ambtenaren of rechthebbenden van het Leger. De Pupillenschool stelt zich tot doel een basisvorming te verstrekken aan deze kinderen tot de ouderdom van 16 jaar, om er goede onderofficieren van te maken, klaar om de boekhouding en de administratie van de compagnies te voeren, waarbij ook meer aandacht besteed wordt aan de kennis van het Nederlands. De leerlingen verlieten deze school op de leeftijd van 16 jaar om dan ingelijfd te worden als beroepsvrijwilligers, kandidaat onderofficieren en dit voor een minimumduur van acht jaar. In zijn zeer interessant boek "De Pupillenschool, Geschiedenis en huidige Organisatie" bespreekt luitenant VIATOUR G. deze laatste de verwezenlijkingen van de Scholen voor Troepskinderen en Pupillen in 1894. Op dat ogenblik waren reeds 504 oud-leerlingen officier geworden.

Merk ook op dat in de Vrijstaat Kongo, tussen 1890 en 1908, de zwarte wezen of verlaten kinderen door de Staat opgenomen werden in de "landbouw- en beroepskoloniën" en dit tot de ouderdom van 21 jaar. De opvoeding werd meestal toevertrouwd aan religieuze congregaties. Buiten het werk op het veld, werden deze kinderen tevens opgevoed in lagere scholen gedurende drie jaar, gevolgd door een beroepsopleiding van één of twee jaar als bediende, verpleger, mecanicien, soldaat of wapenmaker. Zoals de Hollandse Kwekelingen uit de Verenigde Provincies en van het Koninkrijk der Nederlanden van vóór 1810, waren deze pupillen bestemd voor de staatsdienst. Een deel onder hen werd ingelijfd in de Openbare Weermacht voor de minimumduur van zeven jaar, een ander deel ging naar de Administratie.

In 1895 werd in Brussel de Vereniging van de Gewezen Troepskinderen van het Leger (VGTL) – Société des Anciens Enfants de Troupe de l'Armée (SAETA) opgericht, die omstreeks 1910 uitgebreid werd met de oud-Pupillen.

In 1897 werd een nieuwe school opgericht in Namen ter voorbereiding van het toelatingsexamen tot de Militaire School en dit in de lokalen van de middelbare sectie der Pupillen : dit is de Cadettenschool, voorbehouden aan kinderen van officieren. Daarna werden de twee secties van de Pupillenschool gehergroepeerd in Aalst.

Eén van de oud-cadetten van deze school, Eugène BURETTE, heeft ongeveer 400 officieren geïdentificeerd onder de 600 cadetten, die daar gevormd werden gedurende het 17-jarig bestaan van dit instituut.

Op het einde van de Grote Oorlog is de tol betaald gedurende de vijandelijkheden en voor de verdediging van het land zeer hoog. De balans van onze gesneuvelde helden in 1914-1918 bedraagt 137 oud-Troepskinderen of Pupillen, 73 oud-cadetten alsook 41 instructeurs, professoren of kaderleden van deze scholen.

HET INTERBELLUM

De Pupillenscholen

Meerdere pogingen werden in de XIXeeuw ondernomen om het openbaar onderwijs in te voeren, zoals in Frankrijk, maar een hevige schoolstrijd zal de katholieken en liberalen verhinderen tot een snelle beslissing te komen. In afwachting hadden de Koninklijke Athenea hun organisatie en programma's gemoderniseerd. Het was slechts in mei 1914 dat een compromis bereikt werd (Wet POULLET) voor het invoeren van de schoolplicht, niet beperkt tot het lager onderwijs, maar zich uitbreidend tot de leeftijd van 14 jaar. Deze fundamentele hervorming kon echter pas doorgevoerd worden op het einde van de oorlog. Om de talrijke families getroffen door de oorlog te ondersteunen werd de Pupillenschool heropend in 1919, met gratis internaat voor de oorlogswezen ouder dan 10 jaar. Voor de Nederlandstaligen werden dat voor het lager onderwijs Saffraanberg en voor het middelbaar onderwijs Aalst. Voor de Franstaligen werd dat respectievelijk Bouillon en Marneffe (streek van Hoei). De onderwijsprogramma's werden afgestemd op deze van de burgernetten.

Vanaf 1926 zal de toevloed van wezen verminderen, zodat er nog twee lagere scholen overblijven voor Nederlandstaligen en Franstaligen te Saffraanberg (Sint-Truiden), met ieder 150 leerlingen, evenals twee middelbare scholen (Nederlandstaligen in Aalst en Franstaligen in Saffraanberg) met ongeveer ieder 200 leerlingen (het maximum van 300 leerlingen werd nooit bereikt).

De taalwetten van 1933 impliceren de verhuis van deze scholen naar de streek van hun taalstelsel. Rekening houdend met het succes van de schoolplicht ingevoerd vanaf 1919, kon men het openhouden van de Pupillenscholen niet meer rechtvaardigen, aangezien het gemiddeld niveau bereikt door de jongeren voldoende was om op een valabele manier het leger en de ondergeschikte kaders te bevoorraden. De lagere scholen werden dan ook afgeschaft vanaf het einde van het schooljaar 1932/33 en de rekrutering van pupillen voor het middelbaar onderwijs werd onderbroken, gezien de bestaande klassen hun cyclus beëindigden in 1935. De Nederlandstalige Cadettenschool werd dan ook overgebracht naar Saffraanberg, in de vrijgekomen lokalen van het lager onderwijs, terwijl de laatste twee klassen van de Franstalige middelbaren getransfereerd werd naar Namen (de Nederlandstalige Middelbare Pupillenschool bleef in Aalst tot 1935).

De Cadettenschool

De Cadettenschool van Namen werd opgericht in 1897 en dit ten voordele van de zonen van officieren om het aantal aanwezige en geslaagde kandidaten officieren te verhogen voor het toelatingsexamen tot de Militaire School. De rigoureuze definitie van de term cadet zoals die in Franse woordenboeken te vinden is - jonge edelman, die zijn eerste stappen zet als soldaat - wordt niet meer gerespecteerd : de Belgische cadetten komen niet noodzakelijkerwijze uit de aristocratie, maar zijn uitsluitend zonen van officieren tot in het jaar 1914.

Bovendien beslaat de opleidingsduur slechts de middelbare studies en is het niet echt een opleiding tot officier (dit is de taak van de Militaire School) maar een opleiding van jonge adolescenten, in een pensionaat onderworpen aan de militaire discipline. De Cadettenscholen volgen de klassieke en moderne programma's van de Koninklijke athenea voor een veertigtal leerlingen in iedere taalgroep, geselecteerd in een streng toelatingsexamen.

In de periode 1897 tot 1914 bestonden er zes studiejaren, hetgeen na de oorlog omgevormd werd. Omdat er heel wat kritiek geventileerd werd ten opzichte van het elitair aspect van de Cadettenschool, die gereserveerd bleef voor een geprivilegieerde klasse, drong er zich na de val van de Keizerrijken een democratisering op in de rekrutering : deze richtte zich nu ook tot alle kinderen van militairen en rechthebbenden van het Leger. Anderzijds bestond de opleiding nog slechts uit drie jaar hoger middelbaar, hetgeen nu de bevoegdheid werd van de Pupillenscholen.

Maar door de afschaffing van deze scholen in 1933, werd het Ministerie zich snel bewust dat er een tot dan toe verborgen probleem op de voorgrond trad, namelijk de noodzaak te beschikken over studiefaciliteiten bestemd voor kinderen van militairen in dienst in de garnizoenen gelegen buiten hun taalzone en aan de grenzen. Het is op die manier dat vanaf 1934, in de lokalen voordien bezet door pupillen en met hun onderwijzend korps aanwezig, in Namen en in Saffraanberg vier jaar betalend middelbaar internaat wordt georganiseerd, aan gereduceerd tarief (van het zevende tot het vierde jaar bedroeg het collegegeld 300 F per jaar). De leerlingen van 11 tot 16 jaar worden cadetten in overtal genoemd en ze dragen het cadettenuniform. Voor deze categorie van leerlingen wordt de toelating tot het hoger middelbaar onderworpen aan een wedstrijd. Zij, die niet batig gerangschikt werden kunnen er hun studies (betalend) aanvatten, net als de cadetten in overtal en dat tot aan de Retorica (20 plaatsen overtal werden geopend in het 3e jaar). Dit systeem bleef van toepassing tussen 1934 en 1940.

Noteren we ook dat vanaf 1919 een school opgericht werd te Namen en genaamd de Centrale Wetenschappelijke School (CWS) – École Centrale Scientifique (ECS). Deze school vestigt zich in het scholencomplex van de Cadettenschool : ze was bestemd voor de opleiding van jonge onderofficieren, aanvankelijk opgericht wegens dwingende oorlogsomstandigheden. Deze school blijft bestaan tot 1935, jaar waarin ze vervangen wordt door een stage van vijf maanden (van maart tot juli) in Namen, samen met de cadetten van de Retorica, en dit in het kader van een intensieve voorbereiding tot het toelatingsexamen tot de Militaire School. De vrijgekomen ruimte in Namen laat dan het installeren toe van een nieuwe school voor oudere, vaak reeds gehuwde onderofficieren.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog sneuvelen er 112 helden op het veld van eer. Dit waren 52 oud-pupillen en 88 oud-cadetten. Onder deze laatsten, twaalf jonge cadetten, in de school aanwezig op 10 mei 1940, die aangehouden werden als weerstanders en die omkwamen in de vijandelijke kampen tijdens die verschrikkelijke jaren.