Guy Stevins
DE KONINKLIJKE CADETTENSCHOOL

TWEEDE DEEL
DE KONINKLIJKE CADETTENSCHOOL
1946 – 1991

Hoofdstuk 1
De jaren van groei: 1946-1965

INLEIDING

Op vrijdag 10 mei 1940 werden door de Duitse inval de Cadettenscholen van Namen en Saffraanberg van ambtswege gesloten. De burgercadetten en de leerlingen in overtal keerden huiswaarts. De dienstplichtige cadetten melden zich aan de hergroeperingcentra van hun respectievelijke wapenscholen. Een meerderheid van de retorica ging naar de infanterie of cavalerie. De retorica leerlingen, waarvan de studie als bestemming had de sectie artillerie-genie in de KMS, kwamen in de wapenscholen voor artillerie of genie terecht. Door de snelle vooruitgang van het Duits offensief werden de leerlingen voor de genie opgehouden te Namen. De leerlingen van de artillerie werden met de schoolbatterij gevangen genomen te Lokeren, maar werden begin juni gedemobiliseerd als student. Een meerderheid van de leerlingen kwam terecht in de Belgische opleidingscentra in Zuid-Frankrijk.

Na de capitulatie van Frankrijk begon de terugkeer naar België. Die terugkeer gebeurde voornamelijk op volgende wijze :

  • diegenen die zonder al te veel problemen thuis geraakten.
    Deze groep reisde huiswaarts met hun demobilisatiedocumenten van zodra het mogelijk was,
  • diegenen die treuzelden tot september.
    Deze groep kon alleen maar vaststellen dat hun trein van de voorgenomen reisweg afweek en hen naar Duitsland voerde, waar ze enkele maanden in gevangschap verbleven. Door de tussenkomst van Koning Leopold II kwamen zij uit gevangenschap, samen met andere krijgsgevangen in december 1940 of januari 1941 vrij,
  • een andere groep verzeilde in een interneringskamp te Frankrijk (Metz) en keerden enkele weken later terug.

Eens terug thuis, vervolgden een meerderheid hun studies, in de moeilijke omstandigheden van de bezetting. Anderen sloten zich vol overgave aan bij de weerstand en melden zich druppelsgewijs het Geheim Leger aan. Van de aanwezige cadetten op 10 mei 1940, werden er twaalf aangehouden en verloren het leven in de krijgsgevangenkampen. Na de oorlog werden zij de Peter van de nieuwe klassen van cadetten, en werden ze aan de leerlingen voorgesteld als voorbeeld van moed, opoffering en vaderlandsliefde.

VOORLOPIGE INSTALLATIE TE SEILLES

In augustus 1946, werd de kolonel SBH BERBEN aangesteld als commandant van de opnieuw op te bouwen Cadettenschool, met als standplaats de kazerne te Seilles (Andenne). De schoolcommandant kreeg als opdracht een Cadettenschool op te richten die op 1 januari 1947 van start zou gaan, naar het voorbeeld van de vooroorlogse Cadettenschool met als beperking de drie laatste jaren van het secundair onderwijs. De reden van deze beperking was het gevolg van de leerplicht tot veertien jaar, waardoor er voldoende kwaliteitsvolle lagere secundaire scholen waren, die verspreid lagen over heel het grondgebied. Het effectief aan leerlingen mocht niet meer bedragen dan 135 Nederlandstaligen en 105 Franstaligen.

De historische bakermat van de school was de stad Namen, maar het schoolgebouw was niet meer beschikbaar. De linkervleugel van het gebouw werd zwaar beschadigd door een Duits bombardement op 12 mei 1940. Na een rudimentaire herstelling werden de lokalen voorbehouden voor de vorming van de rekruten en nadien nam de genieschool er haar kwartieren, in afwachting van de in aanbouw zijnde wapenschool te Jambes.

Te Seilles moest alles opgestart worden, de samenstelling van een lerarenkorps, lesmateriaal, labo's enz... Een meerderheid van het vooroorlogse lerarenkorps keerde terug naar de school, maar de openstaande betrekkingen dienden te worden ingevuld. De toelatingswedstrijd voor de kandidaat cadetten werd in november 1946 gehouden en de lessen startten zoals voorzien op 2 januari 1947. Er waren drie onderwijsrichtingen : Grieks-Latijn, Latijn-Wiskunde en een Wetenschappelijke richting. De regels m.b.t. de werking van de school werden vastgelegd door het besluit van de Regent Nr 5378 van 17/09/1948.

Zoals in het verleden, stond de Cadettenschool open voor de zonen van militairen in actieve dienst en oorlogswezen, zonen van oud-strijders, politieke gevangen, weerstanders, ambtenaren en zonen van kroostrijke gezinnen. Om te worden toegelaten tot de school was er een moeilijke toelatingswedstrijd. Op het gemiddelde behaalde punten tijdens deze wedstrijd werd aan de kandidaat bonificatiepunten toegekend naargelang de aard van rechthebbende waartoe hij behoorde.

In elk van de taalstelsels waren er een vijftigtal openstaande plaatsen per jaar bestemd voor de reguliere cadetten en, zoals in het verleden, een tiental betalende plaatsen voor de leerlingen in overtal. Al de kandidaten waren onderworpen aan dezelfde toelatingsproef. De cadetten mochten hun studiejaar niet overdoen, tenzij om uitzonderlijke redenen, (zoals medische). Tijdens de drie jaar durende cyclus mocht de cadet maar eenmaal zijn jaar over doen. Uit de tabel in bijlage 6, blijkt dat deze regel niet altijd strikt werd toegepast.

De eerste naoorlogse sessie bestond uit een honderdtal leerlingen verdeeld over drie klassen Franstaligen en drie klassen Nederlandstaligen. In dit onvolledig schooljaar was de retoricaklas samengesteld uit een zestal leerlingen per klas. Deze leerlingen waren reeds in het bezit van hun humanioradiploma en het aangeboden onderwijs was eerder een voorbereiding op de toelatingswedstrijd voor de Militaire School.

De kazerne van Seilles werd « kwartier Tramaka » genoemd, het was een open kwartier, met talrijke kleine gebouwen zonder verdieping en de bestaande troepenkamers werden er omgevormd tot leslokalen. In die eerste naoorlogse jaren was het leven niet gemakkelijk, vooral de voedselrantsoenering was zwaar. De cadetten kregen het calorierijkste voedselrantsoen, dat overeenstemde met diegene onder de bevolking die zware arbeid verrichtte, maar het was eentonig. Het rantsoen was een Angelsaksisch menu : porridge, sinaasappelconfituur en dikwijls schapenvlees. Verspilling was vanzelfsprekend uit den boze. Wanneer de dienst huishouding beslag kon leggen op een supplement werd dit tot op de laatste gram verbruikt. Ging het om aardbeien of frieten was dat geen probleem maar bij de meer uitgesproken smaken zoals rolmops of haring was het moeilijker en vooral wanneer het twee dagen na mekaar op het menu stond. Zo rapporteerde men, dat te Seilles wel eens een refterrevolte plaatsgreep waarbij de rolmopsen door de lucht vlogen en het de reftermuren waren die hun vlucht onderbraken. Maar dat soort van revolte was niet nieuw, een soortgelijk verhaal werd reeds gemeld bij de cadetten van voor 1914 en later in 1935 te Namen. Of het al dan niet de waarheid is kon niet worden achterhaald maar meestal eindigde de revolte met een vrolijke noot en een drill oefening na de avondstudie soms tot middernacht (althans de versie van voor 1914).

HET CADETTENUNIFORM

Door de haast waarmee de school werd geopend, werd de kwestie van het cadettenuniform naar een latere datum verschoven. In het jaar 1947, was het uniform de "battle dress" kaki van het Engelse type en onderscheidde zich niet van de andere rekruten in de krijgsmacht. Het onderscheid kwam er na het Paasverlof door het viltenschild op de muts met de Belgische leeuw. Wit was de kleur voor het aanvangsjaar 3de jaar, geel voor 2de jaar en rood voor de retorica.

Voor de kaderleden van de school was het een permanente zoektocht naar een passend uniform en een onderscheidend kenteken voor de leerlingen van de school. Eind 1947, kreeg het probleem een oplossing. Het werd een luchtmachtblauw uniform met een passende politiemuts en de vooroorlogse rode palmen sierden opnieuw de kraag van het uniform. Het begrip blancoteren was een werkwijze om de webbing (gordel en beenstukken) op te frissen door middel van een lichtgekleurd verfmiddel op krijtbasis. Het "vercoteren" (lichtgroen) voor het kaki uniform werd vervangen door "bleucoteren" (lichtblauw) voor de uitrusting van het nieuw cadettenuniform zoals voorzien bij de luchtmacht.

De politiemuts werd in 1949 vervangen door een speciaal ontworpen muts voor de cadetten, gemaakt uit dezelfde stof als de battle-dress en kreeg later het nieuwe schoolkenteken opgespeld (zie hierna). Samen met het nieuw uniform werd de kleur van de klaslintjes behouden maar op de schouder van het uniform gedragen (wit, geel, rood) en verving het voormalig gekleurde vilten schild van de muts.

Op het uitgangsuniform waren deze schouderlinten van gevlochten glimmende stof en voor het dagdagelijks uniform waren het eenvoudige linten van vilten stof. Het dragen van deze klaslintjes werd onderbroken tussen 1957 en 1962 omwille van een dubbelzinnigheid tussen cadetten en bepaalde beroepsvormingen bij de Luchtmacht : inderdaad de kandidaat beroeps- onderofficieren droegen ook witte lintjes en deze van de kandidaat reserveofficieren waren rood. Deze twee betwistbare kleuren werden later vervangen respectievelijk door lichtblauw en oranje voor de cadetten.

De militaire opleiding was deze van de soldaat zonder wapen. De leerlingen van de retorica kregen evenwel drill met wapen, de Lee Enfield MK4.

HET PETERSCHAP VAN DE KLASSEN

Op 13 november 1947, werd door de Cadettenschool, een nieuwe traditie ingevoerd: het peterschap van de respectievelijke klassen. Het idee dateert van voor de oorlog. De afgestudeerden van de jaren 1938 en 1939 kregen een peter toegewezen tijdens de afscheidsceremonie in september, naar aanleiding van hun welslagen in de toelatingswedstrijd aan de Militaire School. Het waren de voormalige cadet kapitein Georges PANQUIN en de gewezen pupil sergeant Jules DUYCK, beiden gesneuveld in Wereldoorlog I.

Bij de aanvang van het nieuwe schooljaar in augustus 1947 werd, voor de nieuwkomers, aan het peterschap een meer pedagogische betekenis gegeven, namelijk deze van "het gegeven voorbeeld" door het heldhaftige en voorbeeldig gedrag van de peter en die eveneens een gewezen cadet of pupil was. In oktober 1947, te Seilles, kregen de drie klassen, tijdens een plechtigheid in aanwezigheid van hun ouders en familieleden, hun peter toegewezen.

De eerste drie naoorlogse peters waren de gewezen pupil luitenant-kolonel SBH Jean-Baptiste DE SCHRIJVER, majoor SBH Charley CLASER en onderluitenant Landry LAMBERT, beiden gewezen cadetten. Alle drie waren helden uit Wereld Oorlog II
In februari 1948, werd de schoolcommandant kolonel SBH BERBEN aangeduid voor een hogere functie en zijn opvolger werd de kolonel DEBAY.

HOMOLOGATIE VAN HET HUMANIORA DIPLOMA BIJ DE NEDERLANDSTALIGE CADETTEN

Bij de heroprichting van de school te Seilles had de Generale Staf de taalwet op het lager en middelbaar onderwijs van 14 juli 1932 over het hoofd gezien. Deze taalwet huldigde het principe : streektaal is onderwijstaal. Een paragraaf van deze wet liet echter een uitzondering toe voor scholen in Brussel en aan de taalgrens, daar was het principe : moedertaal is onderwijstaal. Het was door deze taalwet, dat in 1933 Nederlandstalige cadetten van Namen genoodzaakt waren om naar Saffraanberg te verhuizen. De wet had overgangsmaatregelen voorzien maar deze waren niet meer van toepassing in 1946 en de militaire overheid had geen uitzondering aangevraagd voor de school te Seilles. Het probleem kwam pas aan het licht in juni 1948 toen de eerste homologatie aanvragen voor de Nederlandstalige cadetten werden geweigerd.

De afgestudeerden van 1947 hadden reeds hun officieel erkend diploma bij de toelatingswedstrijd en dus was de schooloverheid onwetend gebleven over deze problematiek.

Een dwingende beslissing diende te worden genomen, drie oplossingen waren mogelijk : een uitzondering op de wet vragen, wat natuurlijk veel tijd zou vergen, de school opsplitsen zoals in de vooroorlogse periode (Namen – Saffraanberg), of nog een eenheidsstructuur bewaren maar dan was een verhuizing naar een gebied, waar het principe moedertaal is onderwijstaal toepasselijk was, noodzakelijk. De tweede oplossing - het opsplitsen van de school - was weliswaar duur maar had in het verleden toch goede resultaten gegeven. Een school op het Vlaams grondgebied was een aantrekkingspool voor Vlaamse jongeren voor een loopbaan bij de krijgsmacht. Het was een publiek geheim dat Vlamingen niet bepaald warm liepen voor een loopbaan bij de krijgsmacht.

De kazerne te Saffraanberg was reeds ingenomen door de technische school van de lucht- macht en dus was de enige oplossing, het behoud van de eenheidsstructuur en een verhuis naar de taalgrens of Brussel en haar agglomeratie. Er werd gekozen voor het Sint-Anna kwartier te Laken in de Brusselse agglomeratie, in de schaduw van het Koninklijk Paleis. Het kwartier beschikte over voldoende plaats om er een school te vestigen. Op 20 augustus 1948, startte het nieuwe schooljaar te Laken.

De afgestudeerde retoricastudenten van 1948, verkregen hun homologatie via de Middenjury, de financiële en administratieve lasten werden door de school gedragen. De cadetten die het schooljaar 1947 te Seilles waren gestart verkregen een tijdelijke afwijking.

HET KWARTIER SINT-ANNA TE LAKEN

Het kwartier werd gebouwd in het begin van de XX eeuw, in een Vlaamse Renaissance stijl, volgens de plannen van de architect VAN YSENDIJCK. Het kwartier was bestemd voor het regiment Grenadiers, dat instond voor de bescherming van de verblijfplaats van onze vorsten. Eind jaren 1930, werd het kwartier een opleidingscentrum voor luchtverdediging en luchtwaarneming. Tijdens de bezetting werd het ingepalmd door de Duitsers. Bij de bevrijding van het land werd het kwartier een opleidingscentrum voor de pioniers van de Hollandse gevechtsgenie van eind 1944 tot midden 1946.

Door het kwartier in bruikleen te geven aan deze geallieerde troepen werden de oorlogsvernielingen aan de gebouwen sneller hersteld en bezat het kwartier weer een uitstekende infrastructuur om er een school in te vestigen. Het kwartier is ingebed in de groene voorstedelijke Brusselse agglomeratie in de Sint-Annadreef, op nummer 90, op 500 m van het Koninklijk paleis, dicht bij het voor het publiek opengestelde park van Laken. Het kwartier beslaat een oppervlakte van 10 hectaren gelegen tussen de Medoristraat ten Westen, de Sint-Annadreef ten Oosten, de Tuinbouwersstraat ten Zuiden en de Witte Acacialaan ten Noorden, de monumentale ingang van het Stafgebouw geeft uit op deze laan. De Cadettenschool vestigde zich in het Noordelijk kwartier, wat ongeveer de helft van de totale oppervlakte vertegenwoordigde. Het Zuidelijk kwartier werd ingenomen door een logistiek complex, dat beschikte over een grote opslagruimte en een parking voor voertuigen.

De vooroorlogse vermaardheid van de Cadettenschool, zijn heroprichting, zijn centrale ligging in een groene omgeving trok de aandacht van de militaire overheid. Deze namen de beslissing om er vanaf 1949 onder één bevelvoering een bijkomende school aan toe te voegen voorbereidend op het officiersambt : de Voorbereidende School voor Onderluitenant (VSOL of EPSL). Deze school nam haar kwartieren aan de Medoristraat.

DE BEGINJAREN VAN DE SCHOOL TE LAKEN

Het academisch jaar 1948/1949 startte in oktober 1948, met het traditionele peterschap ceremonie voor de binnenkomende leerlingen van het 3de jaar en eindigde in juli 1949 met de eveneens traditionele prijsuitreiking die dat jaar gekoppeld werd aan de inhuldiging van het nieuw oorlogsmonument ter ere van de gesneuvelde leerlingen van de scholen.

In diezelfde periode ging het voltallig personeel, cadetten incluis koortsachtig op zoek naar een nieuwe leuze en een nieuw kenteken voor de school. Het nieuwe kenteken werd met de nodige luister officieel ingevoerd in oktober 1949 tijdens de plechtigheid van het peterschap en was het ontwerp van de commandant DEMART. Tijdens diezelfde plechtigheid werd eveneens het jubileum gevierd van de oprichting van de cadettenschool te Namen in 1897 alsook het 100 jarige geboortejaar van de compagnie der Troepskinderen in 1847. Het wapenschild van de school heeft de volgende heraldische beschrijving :

In azuur met twee schuinsgekruiste zwaarden van zilver, der gevesten van sabel, de punten naar omhoog, vijf korenaren van goud ondersteunend, met de Koninklijke Kroon in hartpunt geplaatst, alles over een uitgebroken ruit van goud. Een band van hetzelfde met de wapenspreuk PRO PATRIA CRESCUNT, in letters van sabel, over de gevesten (VOOR HET VADERLAND GROEIEN ZIJ OP).

Het kenteken dat het wapenschild voorstelt, werd vanaf dan, ter vervanging van de Belgische leeuw gedragen op de muts met als achtergrond een zwart vilten schild in plaats van het gekleurde schild voorheen. Een uitvergroot wapenschild kreeg ook een plaats aan de rand van het paradeplein van de school. Het was 1,60m op 2,30m, en samengesteld uit meer dan 350 gekleurde tegels van 10 op 10 centimeter, gemonteerd op een circulaire sokkel van 3m diameter en licht hellend naar het paradeplein.

In de jaren nadien werd de infrastructuur verbeterd en het opgefriste gebouw of lokaal werden dan met een passende plechtigheid ingehuldigd. Een riante kantine, uitgerust met de nodige ontspanningsspelen voor adolescenten (pingpong, biljart) werd in oktober 1949 ingehuldigd door haar Koninklijke Hoogheid Koningin Elisabeth. De uitbater van de kantine was de BELAAC (Belgian & Allied Army's Club), voorganger van de CMC (Centale Militaire Cantine). Een ploeg van een zestal jonge dames in uniform (type air-hostess) behoorden tot het bedieningspersoneel.

25 mei 1951, was een bijzondere dag voor de school, de Koninklijke Prins Boudewijn, bezocht de school vergezeld van de Minister van Landsverdediging, kolonel SBH DEGREEF en generaal PIRON. Bij deze gelegenheid werd aan de Cadettenschool de titel "Koninklijke" verleend en bevestigd bij koninklijk besluit 940 van 27/06/1951. De kapel werd heringericht en de plechtige inzegening in januari 1952 gebeurde in aanwezigheid van kardinaal VAN ROEY, Aartsbisschop.

Na 1951, werd het cadettenuniform verrijkt met een zwart naamlint op de linkerschouder met in het wit de benaming : « KONINKLIJKE CADETTENSCHOOL ». Het gebruik van deze vestimentaire attributen was heel wispelturig en was afhankelijk van de beslissing van de schoolcommandant. Het naamlint verschijnt na 1973 terug op het uitgangsuniform.

In de naamregisters werd slechts eenmaal melding gemaakt van leerlingen in overtal. In het erratum Nr1 aan het organiek reglement (IF 64) van 1951 wordt medegedeeld dat er 30 leerlingen in overtal waren over het geheel van de school.

De eerste schooljaren te Laken waren een aantrekkingspool voor de hoogste autoriteiten van het Land, de nabijheid van het Koninklijk Paleis zal wel zijn invloed gehad hebben, maar hierdoor kwam de school in de actualiteit en kreeg ze een uitstraling over heel het grondgebied.

HET OORLOGSMONUMENT DER GESNEUVELDEN VAN BEIDE WERELDOORLOGEN

De pupillenschool van Aalst, bezat naast een allegorisch monument ter herinnering aan de pupillen gesneuveld in 1914-1918 eveneens 6 gedenkplaten uit zwarte marmer, bevestigd aan de muren van het schoolrefter met de 163 namen van de gesneuvelde anciens. Met de sluiting van deze school in 1935, werden de gedenkplaten overgeplaatst naar de Nederlandstalige cadettenschool te Saffraanberg waar ze een plaats kregen in de erezaal. In 1940, verhuisden de gedenkplaten naar de kelder van de school. Ook de Cadettenschool van Namen bezat een gedenksteen in wit marmer met de 48 namen van gesneuvelde leerlingen en professoren tijdens Wereld Oorlog I. Deze gedenksteen stond in de ontvangsthal van de school rechts van de eretrap. Naar alle waarschijnlijkheid verhuisde ook deze gedenksteen bij de aanvang van de vijandelijkheden in 1940 naar Saffraanberg.

In onze archieven vinden we de sporen terug, dat op vraag van de toenmalige schoolcommandant kolonel SBH BERBEN in 1947 de gedenkstenen van Aalst en Namen werden overgebracht naar Seilles. Met de verhuis van de school naar Laken werd door zijn opvolger en de Vereniging der Oudgedienden overeengekomen een nieuwe gedenksteen op te richten. Het nieuwe monument zou de gesneuvelde leerlingen van beide wereldoorlogen vermelden zowel cadetten, pupillen en troepskinderen van al de scholen. De voormalige gedenkstenen waren dus niet meer nodig en zijn tot op heden spoorloos. Het nieuwe oorlogsmonument der gesneuvelden werd geïnstalleerd door de dienst Militaire Gebouwen te Laken in 1949. Het monument is een ontwerp van de kolonel DEBAY, het beeldhouwwerk en de tekeningen zijn van de beeldhouwer Ernest SALU.

Het monument bestaat, op de vleugels, uit twee groepen van drie gedenkplaten in blauwe steen waarin in alfabetische volgorde de 166 namen van de pupillen en de troepskinderen staan gebeiteld die voordien op de zes gedenkplaten in de refter van de pupillenschool te Aalst stonden. Elk van deze drieluiken heeft een recht kapiteel met de jaartallen 1914 -1918 ingebeiteld. Het centrale gedeelte van het drieluik is versierd met de ronde Ł van Leopold, met daarboven de Koninklijke Kroon. Deze twee groepen omkaderen een derde drieluik dat de namen herneemt van de 101 cadetten en pupillen gesneuveld in 1940 -1945, waarbij op het centrale gedeelte de wapens van de Koninklijke Cadettenschool staan. De twee laterale drieluiken vormen een hoek van een dertigtal graden met het centrale gedeelte en geven aan het geheel de vorm van een lichte cirkelboog.

Bij de inhuldiging op 3de juli 1949, was het monument niet volledig afgewerkt, slechts het centrale gedeelte dat de gesneuvelden van 1940-1945 vermeldde was klaar. De twee ontbrekende drieluiken 1914-1918 vervolledigden enkele maanden later het monument.

Maar de gedenksteen was onvolledig, de namen van de gesneuvelde cadetten van de eerste school te Namen (voor 1914) ontbraken. Dit werd rechtgezet in 1970, door de Vereniging der Oudgedienden, met een bronzen gedenkplaat aan de voet van het monument, waarop de namen staan van de 75 « cadetten van voor 1914 » en gesneuveld in beide Wereldoorlogen. Met deze aanvulling bevat het monument 340 namen : 230 gesneuvelden in Wereld Oorlog I en 110 in Wereld Oorlog II

In het Kwartier Sint-Anna waren er nog drie andere gedenkstenen, deze waren vastgehecht aan de scheidingsmuur tussen de stafblok en het paradeplein. Deze gedenkstenen waren van de eenheden die vóór 1940 hier waren ingekwartierd, waaronder de transmissietroepen van de Genie, een eenheid lichtprojectoren en de Gevechtsgenie.

In 2006 werd het kwartier overgedragen aan de dienst der Regie der Gebouwen. Het oorlogs- monument kreeg een plaats in de Campus Renaissance op het plein van de Applicatieschool waar het in december 2008 met een plechtigheid werd ingehuldigd.

DE REGIONALE ONDERAFDELINGEN

Na enkele jaren werking van de school te Laken kwam men tot de vaststelling dat de Cadettenschool niet tegemoet kwam aan de wensen van de Generale Staf en de wettelijke bepalingen inzake taalverhoudingen binnen de Krijgsmacht. Het was niet de kwaliteit van het onderwijs die in opspraak kwam maar de scheef gegroeide taalverhouding tussen Nederlandstalige en Franstalige cadetten. Alhoewel er een inspanning werd geleverd ten behoeve van de Nederlandstaligen namelijk een verhouding 60 N / 40 F deed zich het omgekeerde voor, vooral tijdens de schooljaren te Seilles. Een verbetering was vast te stellen toen de school zich te Laken vestigde. Het Nederlandse taalgebied was immers niet meer zover afgelegen en het bevestigde eveneens het belang van de regionale aanwerving, zoals in de vooroorlogse periode te Saffraanberg. Ter herinnering, de Cadettenschool was selectief, niet alleen op intellectueel vlak (toelatingswedstrijd) maar eveneens op het gebied van afstamming waardoor niet al de begaafde humaniora leerlingen van het land de kans kregen om deel te nemen aan de toelatingswedstrijd. Ter illustratie, de 200 openstaande plaatsen voor het jaar 1947 werden slechts voor de helft ingevuld.

Voor de Franstaligen was er geen probleem, maar voor de Nederlandstaligen werd het dramatisch, daar er een groot tekort was aan Nederlandstalige officieren. Door de oorlog had de taalwet van 1932 een vertraging van 5 jaar opgelopen. Met het aanwerven van 3/5 Nederlandstalige cadetten hoopte men het tekort op te vullen en tegemoet te komen aan de wettelijke voorgeschreven taalverhoudingen. Maar zolang de belangrijkste rekruteringsbron - de Cadettenschool - voor de Nederlandstaligen ondermaats bleef, waren de toekomstplannen onbruikbaar.

Vanuit deze vaststelling werd na enkele jaren, overwogen om de toegang tot de Cadettenschool te verbreden door onderafdelingen op te richten in de twee taalgemeenschappen. Het doel was de rekruteringsbron te verbreden door naast de 55 bevoorrechte plaatsen, 55 bijkomende plaatsen open te stellen voor de jonge Vlamingen zonder bijkomende voorwaarden en eveneens onder dezelfde voorwaarden 30 bijkomende plaatsen voor de Franstaligen. Dat betekende 110 Nederlandstaligen en 70 Franstaligen openstaande plaatsen. Deze gedachtegang werd officieel door Koninklijk Besluit van 13 maart 1955 die twee lokale onderafdelingen van de Cadettenschool organiseerde, één in het Vlaamse landsgedeelte en één in het Waalse landsgedeelte met als kenmerk dat ze open stonden voor al de jongeren die slaagden in de toelatingswedstrijd.

EEN NIEUWE ONDERAFDELING TE LIER

Een eerste prioriteit voor de overheid was de rekrutering van Nederlandstaligen. De stad Lier bezat historische antecedenten. Reeds in de XVII eeuw was er binnen haar stadsmuren een school voor kinderen van militairen gevestigd. In 1847 was er de eerste compagnie van de troepskinderen gehuisvest. Het kwartier DUNGELHOEFF gelegen buiten de stadsvesten was beschikbaar. Alles werd in het werk gesteld opdat het schooljaar in september 1955 ordentelijk kon starten, waaronder het aanwerven van leraren, en het organiseren van de toelatingswedstrijd. Deze inspanning werd met succes bekroond. 91 Nederlandstalige cadetten werden toegelaten tot de afdeling Lier: 52 in het 3de jaar, 27 in het 2de jaar en 12 in de retorica.

In de Waalse gemeenschap was de noodzaak minder groot. Bovendien was het historisch pand te Namen niet onmiddellijk beschikbaar en was het gebouw trouwens te groot om er drie klassen van 30 leerlingen te huisvesten. Toen in 1958 het pand vrij kwam door de verhuis van de genieschool naar het polygoon te Jambes, waren de geesten al omgeschakeld naar een andere oplossing, namelijk de Franstalige onderafdeling integreren in de school te Laken. De school te Laken bezat voldoende ruimte en mits een kleine aanpassing aan de lessenrooster kon het probleem van bijkomende leerlingen worden opgelost.

Deze laatste oplossing werd bekrachtigd door het Koninklijke Besluit Nr 7049 van 28 maart 1959 waarin werd voorzien dat de onderafdelingen of één van de afdelingen tijdelijk bij deze van Laken kon worden gevoegd. De Franstalige kandidaten konden dus op dezelfde wijze worden aangeworven als de Nederlandstaligen te Lier. Het schooljaar 1959 startte dus onder deze nieuwe voorwaarden. Bij wijze van proef startte de Franstalige afdeling met 10 niet-prioritaire leerlingen. De verdeelsleutel voor de volgende jaren was 70 F en 55 N te Laken en 55 N te Lier. In de praktijk was het eerder zeldzaam dat dit cijfer werd bereikt (zie Tabel 1 hieronder en bijlage 5).

Bij de Nederlandstaligen stelt men een dieptepunt vast in de jaren 1947 en 1948, vervolgens een heropleving in 1949 en nadien een constante van 50 à 60 leerlingen per jaar. Vanaf 1955 is de invloed van de onderafdeling te Lier onmiskenbaar. Het jaarlijks gemiddelde steeg naar een honderdtal cadetten en bleef zich handhaven tot het einde van de golden sixties. Nadien daalde het gemiddelde tot 80 à 90 leerlingen. Bij de Franstaligen was het gemiddelde van de eerste jaren ongeveer 30 à 40 leerlingen maar vanaf 1959, steeg het tot 60 en bleef er min of meer stabiel.

De Cadettenschool te Lier was nogal zelfingenomen omwille van haar specificiteit namelijk dat de leerlingen "niet prioritair" waren. Het begrip "prioritair" werd wel eens verward met het begrip "voorkeursbehandeling". Maar ook visueel hield men eraan een onderscheid te maken tussen Laken en Lier door de rode palmen op de kraag van het uniform te vervangen door gele palmen.

Tabel 1 :
Jaarlijks aantal toegelaten cadetten per afdeling
Jaar Frans Nederlands Totaal
Laken Lier Totaal
1946 06 04 - 04 10
1946 24 16 - 16 40
1946 45 48 - 48 93
1947 39 21 - 21 60
1948 43 29 - 29 72
1949 45 69 - 69 114
1950 41 52 - 52 93
1951 38 55 - 55 93
1952 50 61 - 61 111
1953 42 58 13 71 113
1954 50 57 29 86 136
1955 41 55 52 107 148
1956 37 55 46 101 138
1957 42 55 47 102 144
1958 40 55 55 110 150
1959 53 60 58 118 171
1960 51 55 56 111 162
1961 52 57 55 112 164
1962 55 55 56 111 166
1963 52 56 55 111 163
1964 51 55 55 110 161
1965 50 56 54 110 160
1966 62 45 48 93 155
1967 66 47 45 92 158
1968 57 37 52 89 146
1969 57 42 42 84 141
1970 61 43 42 85 146
toegelaten in 1e jaar
toegelaten in 2e jaar

Dat vestimentair onderscheid van de beginjaren werd onder het commando van kolonel DEVOS tijdens het schooljaar 1957/58 afgeschaft en vanaf dan droeg iedereen rode palmen op zijn uniform. In feite hadden deze gele palmen een historische achtergrond. De leerlingen van de pupillenschool die het secundair onderwijs volgden voor 1935 droegen deze palmen. Een ander kenmerk van de school te Lier was de afkorting KKS op haar documenten dat verwees naar Koninklijke Kadettenschool daar waar de officiele afkorting KCS was. Voor historisch onderzoek heeft dat wel zijn voordeel, bij twijfel is vlug achterhaald wie de uitgever is van het document.

DE AFRIKAANSE DIVISIE

In het vooruitzicht van de onafhankelijkheid van onze kolonie (voorzien voor 30 juni 1960) kwamen te Laken op 25 april 1960, 22 Afrikaanse stagairs toe (uit Kongo en Ruanda-Urundi). Het doel was om hen de nodige vorming te geven om toegelaten te worden tot de KMS. Onder de Congolese stagairs waren er acht die uit de Cadettenschool van Luluabourg2 (huidige Kananga) kwamen. Het waren meestal kinderen van chefs die vanuit alle uithoeken van de kolonie kwamen. Sommigen onder hen hadden reeds enkele academiejaren aan de koloniale universiteit Lovanium achter de rug. De enkele maanden die nodig waren om zich voor te bereiden op de toelatingswedstrijd aan de Koninklijke Militaire School waren dan ook druk bezette dagen, zowel voor de kandidaten als de leraars.

Het Afrikaans contingent werd begeleid door twee officieren van de Openbare Weermacht. De kledij beperkte zich tot het uniform van de Weermacht en het cadettenuniform dat zij bij aankomst in de school hadden gekregen. Opdat ze zich ook zouden kunnen ontspannen buiten de schoolmuren werden ze uitgerust met een "burgeruniform" : een blauwe blazer met het kenteken van de school en een grijsblauwe regenjas, een kopie van de militaire regenjas.

De laatste week van juni 1960, de week van de onafhankelijkheid, werd de kantine door de Congolese cadetten gemonopoliseerd en klonk er onophoudelijk door de luidsprekers de Congolese hit "Indépendance Tcha-Tcha". Een welbepaalde kantinehoudster had een voorliefde voor deze "ontheemden" en hun muziek. Dit gaf aanleiding tot het volgend incident : Na de afsluiting van de proefwerken wensten de "inheemse" cadetten dit te vieren op hun manier en vooral zonder het permanente muziekwijsje "Indépendance Tcha-Tcha – Oyé - Oyé"

De kantinehoudsters bleven echter bij hun standpunt. Een oproerige wind waaide door de eerbiedwaardige school met als aanstokers de Franstaligen en in het bijzonder de klas van 1957, die hun laatste schooljaar achter de rug hadden en zich gingen voorbereiden op de toelatingswedstrijd aan de KMS. Na overleg over mogelijke vergeldingsmaatregelen werd besloten om de kantine te boycotten telkens de bewuste kantinehoudster met dienst was. Een voorraad snoep, drank en zelfs boterhammen met gelei werden aangelegd. Het aanleggen van die voorraad gebeurde door de zogenoemde "missionarissen". Dat waren de cadetten die op raadpleging gingen in het militair Hospitaal. Bij een bezoek aan de kantine werd er niets aangekocht in de kantine, maar werd de aangelegde voorraad opgepeuzeld, dit tot grote frustratie van de kantinehoudsters. De operatie was geslaagd. Het daaropvolgend schooljaar werden al de kantinehoudsters vervangen.

Vanaf 1960 werd het Afrikaans contigent uitgebreid met drie volledige klassen om de driejarige cyclus te volgen. Om de voortzetting van deze vorming te verzekeren, werd met de leiders van onze gewezen kolonies een overeenkomst gesloten. Nieuwe middelen waren nodig, want men voorzag een permanente bezetting van een honderdtal Afrikaanse leerlingen met een jaarlijkse hernieuwing van een 30-tal leerlingen.

Antwoorden vinden op deze nieuwe uitdaging was dringend nodig. De Afrikaanse leerlingen integreren in de Franstalige afdeling of een nieuwe specifieke afdeling oprichten? Daar men tot de vaststelling was gekomen dat er een grote verscheidenheid was inzake vorming onder deze kandidaten (vooral dan de Franse taal) werd wijselijk besloten een nieuwe divisie op te richten met een welbepaald onderwijs en een specifiek lerarenkorps.

De in augustus 1960 aangekomen Afrikaanse cadetten konden rekenen op de ervaring van hun voorgangers. Zeer vlug kregen ze het "burgeruniform" maar eveneens - en dat was nieuw - een Belgische peter. Die peter was een leerling van de retorica, het petekind bracht zijn schoolvakanties door bij zijn peter in plaats van te slenteren in de hoofdstad.

In 1960 begonnen te Laken de "prestige" bezoeken van de hoogste autoriteiten van onze gewezen kolonie of de nog bestaande kolonies die weldra hun onafhankelijkheid zouden krijgen. Zo waren er de bezoeken van Mwami MWAMBUTSA van Urundi, de Katangese president TSCHOMBE in december 1960 en van generaal MOBUTU in 1964. In dat laatste jaar namen de Congolese cadetten deel aan het nationale defilé van hun land te Leopoldstad (Kinshasa).

Na tien jaar samenwerking waren de Congolese (Zaïrese) autoriteiten de mening toegedaan dat de vorming van hun jeugd het beste in eigen land kon gerealiseerd worden. Deze beslissing was terecht. De leerlingen van de Afrikaanse divisie werden aan hun ouders onttrokken op de leeftijd van 15 à 16 jaar en zes à zeven jaar later zagen ze hun ouders en hun land terug. De overgang van puber naar volwassene had zich voltrokken ver van hun familie en deed menig Afrikaanse officier (ex-cadet) twijfelen om nog terug te keren naar zijn land. In de vernieuwde militaire school te Kananga was er een afdeling voorzien voor het algemeen secundair onderwijs. In 1968 werd de Afrikaanse divisie opgeheven en vanaf dan volgden de Afrikaanse kandidaten nog één voorbereidend jaar in België om deel te nemen aan de toelatingswedstrijd van de Koninklijke Militaire School.

DE TOEGEVOEGDE OF INTER-MACHTEN AFDELINGEN

De volgende uitbreiding was de Centrale School, die gevestigd was te Gent (Sint-Denijs-Westrem), te integreren in de Cadettenschool. Deze integratie werd uitgevoerd tijdens het schooljaar 1962/ 1963.

De Centrale School was opgericht in 1951 onder de titel "Hoge school voor de kandidaat gegradueerden" en was een fusie van de Brigadescholen. De school werd in 1955 herdoopt onder de naam "Centrale School". Door deze integratie kwamen er twee afdelingen bij : een "Toegevoegde Afdeling " te Lier en een "Division Annexe" te Laken, met in iedere afdeling een vijftigtal jonge onderofficieren. Met deze integratie kwamen al de voorbereidende vormingen voor de officiersscholen onder één bevel te staan. Het was een verbeterde versie van de vooroorlogse Cadettenschool te Namen, waar tot 1935 een Centrale Wetenschappelijke school was (een voorloper van de Toegevoegde Afdeling) en nadien een voortbestaan kende onder de naam "Voorbereidende kursus voor onderluitenanten (VKOL)".

Het doel van de Toegevoegde Afdeling was de meest begaafde onderofficieren van zowel de Landmacht als de Zeemacht voor te bereiden op de toelatingswedstrijd van de militaire school of het "Examen A". Het onderscheid met de cadetten was dat de cadetten soldijtrekkende militairen waren en de anderen weddetrekkende. Daarnaast verkregen de cadetten na hun cyclus een officieel erkend diploma terwijl de anderen geen erkend leerprogramma volgden. Daarenboven was de toegelaten leeftijdsvoorwaarde uitgebreider, namelijk van 17 jaar tot 28 jaar en ook gehuwde leerlingen waren toegelaten.

De afdeling stond open voor zowel burgers als beroepsonderofficieren. De burgers die nog geen militaire opleiding hadden gekregen dienden een twee weken durende militaire opleiding te volgen in een militair kamp waar hen onderricht werd gegeven op het niveau van de sectie infanterie, bestaande uit drill, het onderhouden en vuren met het individueel wapen. De leerstof in de school was bestemd voor jongeren die hun middelbare studies hadden onderbroken om naar de Krijgsmacht te gaan. Het was een drie jaar durend leerprogramma en was een volledige herziening van de Grieks-Latijnse humaniora, echter zonder het Grieks en het Latijn. In het eerste jaar werd de leerstof van het lager middelbaar grondig herzien. Het 2de leerjaar, het hoger middelbaar en in het derde leerjaar een algemene herhaling en een intensieve voorbereiding op de toelatingswedstrijden van de Koninklijke Militaire School en het Examen A. Het was een unieke onderwijsvorm eigen aan Defensie, waarbij zowel de leraars als de onderrichters niet noodzakelijk academische titels moesten dragen.

Een school waar jonge adolescenten zouden samenleven met jong volwassenen en zelfs gehuwden was niet zonder risico. Dat was trouwens reeds het geval te Laken met de leerlingen van de Voorbereidende School tot onderluitenant (VSOL). Een bijkomend artikel aan het tuchtreglement van de school voorzag dat het voor de cadetten ten strengste verboden was in contact te komen met de leerlingen van de Toegevoegde Afdeling en van de VSOL. In 1969 werd de toegankelijkheid voor de school uitgebreid naar al de krijgsmachtdelen en veranderde de benaming dan ook in Inter-machten Afdeling (IMA) of Division Inter-Force (DIF).

Met de verlenging van de leerplicht van 16 naar 18 jaar kwam de overheid tot de vaststelling dat een drie jaar durende opleiding overbodig was. In 1978 herleidde men dan ook de studies tot één jaar intensieve voorbereiding voor de deelname aan de toelatingswedstrijd aan de officiersscholen. Dat systeem hield, na de sluiting van de Cadettenschool, gedurende meer dan 30 jaar stand onder diverse benamingen : Inter-Macht Voorbereidende School – Ecole Préparatoire Inter-Force (IVS – EPI), Voorbereidende Divisie voor de KMS – Division Préparatoire à l'ERM (VDKMS – DPERM).

Opmerkingen bij hoofdstuk 1
  1. De archieven van de KCS omvat 3 filmrollen van 16mm, (1 origineel en 2copies F/N) met als inhoud een reportage over dit bezoek gemaakt door de cinematografische dienst van de Krijgsmacht. Deze dienst heeft voor ons ook een transcriptie op DVD gemaakt.
  2. In zijn boek "Congo, la fin d'un régime", MOKILI, schuilnaam van Maurice BENDERA, voormalig cadet 1ste jaar in augustus 1960, beschrijft in zijn boek hoe de school van Luluabourg aan zijn naamsverandering komt van Pupillenschool naar Cadettenschool na het bezoek van Koning Boudewijn I in 1959, en eveneens Koninklijk wordt :
"Le Roi fait le tour de la garnison... et change la dénomination de l'école secondaire pour les enfants de fonctionnaires indigènes. Elle ne s'appelle plus Ecole des Pupilles mais Ecole royale des Cadets. Finie l'Ecole des Pipi"

Referte : "Congo, la fin d'un régime", MOKILI (BENDERA Maurice), uitgever : Editions Impériales d'Occident, Brussel 1989, (APDB Nr K5037098).