Guy Stevins
DE KONINKLIJKE CADETTENSCHOOL

TWEEDE DEEL
DE KONINKLIJKE CADETTENSCHOOL
1946 – 1991

Hoofdstuk 3
Een resem hervormingen

Het monitoraat

De invoering van het « Monitoraat » als ondersteuning van de opleiding verstrekt aan de Koninklijke Cadettenschool is de verdienste van kolonel DENBLYDEN (1969-1972). Met verloop van de tijd had men opgemerkt dat, ondanks de kwalitatieve sportieve en fysieke opleiding gegeven in de school, er een niet onbelangrijk en dus zorgwekkend aantal leerlingen mislukten tijdens de psychotechnische proeven opgelegd aan alle kandidaat officieren, dienstplichtigen incluis. Was het een gebrek aan maturiteit of een ander onvermogen, er dient gezegd dat sommigen een of twee jaar later wel slaagden in deze proeven. In het verleden werd wel getracht scouting activiteiten te integreren in het schoolprogramma maar dit was moeilijk te verzoenen met de bestaande verlofregeling. De activiteit kon dus enkel op vrijwillige basis doorgaan en bleef dus beperkt tot de groep Brusselse cadetten.

De opleiding tot monitor is een vorming tot vakantiekampmonitor en wordt in een periode van twee jaar gegeven onder toezicht van het Bestuur voor Jeugdvorming (BJV) en de Service National de la Jeunesse (SNJ). Gezien de goede omkadering waarover de cadetten beschikken kon deze opleiding beperkt worden tot één jaar. Ze wordt gegeven tijdens het tweede jaar, dit komt overeen met het vijfde jaar in de moderne nummering. De gemiddelde leeftijd van de leerlingen bedraagt 15 tot 16 jaar. De bedoeling is hen toe te laten om, op hun leeftijd en op hun niveau, een ervaring in leiderschap op te doen die dicht bij het scoutisme ligt tijdens de vrijetijdsactiviteiten van jonge mensen.

De werkelijke opleiding bestaat uit theoretische lessen gegeven tijdens drie periodes van vijf dagen gedurende de schoolverloven (Allerheiligen, Kerst en Carnaval) en eindigt met een praktische stage van twee weken in juli/augustus in een vakantiekamp naar keuze in België, De Bondsrepubliek, het Groothertogdom of in Frankrijk waar de cadetten dienst doen als monitor.

Om deze vorming te verwezenlijken deed de school beroep op de twee hierboven genoemde jeugddiensten (BJV en SNJ) maar het concept en de algemene leiding waren initieel in de handen van de socio-culturele dienst (OSC) van de school en in het bijzonder van de commandant Hubert RYELANDT die de vorming controleerde gedurende de elf jaren van zijn tegenwoordigheid in de school.

Vervolgens werd deze opleiding toevertrouwd aan Top Vakantie en Vacances Vivantes voor de cadetten in Laken, terwijl de afdeling in Lier zich richtte tot de vereniging Don Bosco. Alle cadetten uit deze periode herinneren zich deze vorming en voornamelijk de bijhorende stage als de meest verrijkende ervaring uit hun cadettenbestaan.

ADMINISTRATIEVE EVOLUTIE EN ZWAKKE REORGANISATIEPOGINGEN

Vanaf 1949 deelt de Koninklijke Cadettenschool het noordelijk gedeelte van het kwartier Sint-Anna met de Voorbereidende School voor Onderluitenanten (VSOL). De schoolcommandant beschikt buiten zijn staf, over een hoofdofficier, commandant van de VSOL, en twee lagere officieren, divisiechefs. Elke divisie heeft het niveau van een compagnie.

1955

De situatie wordt ingewikkelder in 1955 wanneer twee regionale subdivisies geopend worden te Lier. Een speciale staf wordt geopend te Lier met als taak enerzijds de nieuwe school te organiseren en anderzijds de voorbereidingen te treffen voor de opening van de Waalse subdivisie. De Cadettenschool heeft dus twee chefs, een in Lier en een in Laken ! Deze situatie bevordert natuurlijk de onafhankelijkheidsgeest van de school van Lier, hetgeen dikwijls resulteert in een geest van tegenstelling of verzet.

Aan deze moeilijkheden komt een einde in 1959 wanneer het specifieke rekruteringsregime van Lier voor iedereen geldt en omdat het commando voor het geheel gecentraliseerd wordt te Laken. Voor Laken betekent Lier een bijkomende ver afgelegen compagnie. Voor Lier echter betekent dit het einde van de "splendid isolation" en dus van de onafhankelijkheid.

De commandant van de VSOL is tegelijkertijd ook tweede commandant en commandant van het kwartier Noord te Laken. Met de tijd werden meerdere reorganisatiepogingen ondernomen met als doel de werking te rationaliseren of te optimaliseren zowel op het vlak van de administratie als op dat van het onderwijs.

Te noteren valt dat gewoonlijk, een reorganisatie enkel beschouwd wordt wanneer het Ministerie van Landsverdediging of de Generale Staf besparingen wil verwezenlijken en dat in dat geval de scholen meestal het eerst geviseerd worden.

1961

In 1961 zette de wil tot besparing aan na te gaan of de cadetten in Laken gecentraliseerd konden worden. Vanwege de Vlaamse senatoren en volksvertegenwoordigers volgde, over alle partijen heen, een storm van protest die zich - via de pers en andere middelen - met hand en tand verzetten om de sectie in Lier te behouden. Deze bezuinigingspolitiek had de afschaffing van de Centrale School van Sint-Denijs-Westrem tot gevolg en haar integratie in de Cadettenschool, één helft in Laken en één helft in Lier. De Cadettenschool werd hierdoor versterkt.

1962

Later, bij de opening van de Afrikaanse divisie en de aankomst van de twee toegevoegde afdelingen wordt de staf versterkt door twee hoofdofficieren adjunct. De ene staat aan het hoofd van de drie Franstalig divisies (cadetten, Toegevoegde afdeling, Afrikanen), de andere van de drie Nederlandstalige divisies (cadetten van Laken, cadetten van Lier, Toegevoegde afdeling). Ook de school van Lier krijgt een hoofdofficier om het bevel ter plaatse te voeren, alsook om als studiedirecteur te fungeren.

1968

Een andere nogal aarzelende hervorming vond plaats in 1968/1969 en had tot doel de twee divisies van de Nederlandstalige cadetten te rationaliseren. Men bedacht eerst om de studiekeuzes per locatie te hergroeperen. Een van de vijf mogelijkheden bestond er bijvoorbeeld in de Latijn-Wiskundige richting in Laken te concentreren, de richting Wetenschappelijke B zou op een locatie naar keuze behouden worden, terwijl men voor de grootste groep, de Wetenschappelijke A, één klas zou behouden op iedere site. Voor het honderdtal instromende leerlingen per jaar zou men tot een verdeling komen van 25 leerlingen per klas. Een andere variante bestond in de richting Wetenschappelijk B enkel op te richten vanaf het tweede jaar, zoals het al gebeurde in de drie divisies cadetten. Deze verschillende voorstellen werden fel afgeraden omdat - alhoewel ze enkel leidden tot een kleine besparing van een of twee leraarsposten - ze zouden uitmonden in overvolle klassen en in een onevenwicht tussen de twee scholen wat een nadelige invloed zou hebben voor de rekrutering van de Vlaamse cadetten.

De andere mogelijke oplossing bestond in het opdoeken van de school van Lier, het heropstarten van een soort centrale school voor de Intermachten te Lier met de cadetten in Laken en tenslotte de splitsing in twee eentalige scholen (N te Lier, F te Laken) zoals het voor de oorlog het geval was. Het besluit van deze omvangrijke studie was dat enkel het opdoeken van de Grieks-Latijnse richting weerhouden werd, terwijl de richting Wetenschappelijke B verder georganiseerd werd vanaf het tweede jaar.

1972

De twee eerst geciteerde mogelijkheden die hierboven vermeld werden kwamen terug ter sprake in 1972 toen de Generale Staf besloot 30 tot 50% van het personeel van de Intermachten eenheden en scholen op termijn te reduceren. De schoolcommandant maakte hier een einde aan door te bevestigen dat de enige doeltreffende oplossing erin bestond de twee scholen in Laken samen te voegen maar dat deze oplossing onmogelijk was voor redenen die buiten Defensie lagen.

Hij stelde voor zich tevreden te stellen met een vermindering van een twaalftal personeelsleden in de school van Lier.

1982

In 1982 moest de divisie Intermachten van Lier overgeplaatst worden naar Laken. De overgang werd gepland voor september 1983. Naar het schijnt zijn de stevige reacties van de ouderverenigingen, gesteund door de lokale mandatarissen, erin geslaagd de Generale Staf bakzeil te doen halen

1987

De sluiting van de school van Lier en de overplaatsing van al de leerlingen naar Laken werd beslist in augustus 1987 en moest ingaan in september 1988, de samensmelting van de twee lerarenkorpsen incluis.

Deze beslissing was perfect gefundeerd op administratief vlak omdat een Koninklijk Besluit van 1959 aan de Minister van Landsverdediging de mogelijkheid gaf om een of meerdere regionale subdivisies aan te hechten aan de zetel van Laken. De schoolcommandant van Lier vernam deze beslissing begin september 1987 maar de krachtige reactie van de Vlaamse politieke middens leidde de Generale Staf ertoe deze beslissing terug te trekken in november.

HERVORMINGEN IN HET ONDERWIJS

De lessen gegeven in de Koninklijke Cadettenschool zijn sedert 1919 conform aan het lessenpakket van het traditioneel secondair onderricht en betreft enkel de hogere cyclus. Wat de Cadettenschool betreft zijn het enerzijds de klassieke humaniora met de richtingen Grieks- Latijnse en Latijns-Wiskunde en anderzijds de moderne humaniora met de richting Wetenschappen. Teneinde de homologatie van de humaniora diploma's te bekomen voor de leerlingen, eerbiedigde de school nauwgezet de richtlijnen van Nationale opvoeding of van de Taalgemeenschappen betreffende de lessenroosters of de inhoud van de lessen en onderwierp ieder voorstel van aanpassing of van hervorming aan hun toets. Te noteren valt dat in 1955 de schoolcommandant, kolonel DE DACK, toegaf niet volledig te voldoen aan de eisen van Nationale opvoeding op het gebied van de programma's, in het bijzonder voor de lessen biologie. Hij besliste daar zonder dralen aan te verhelpen.

De jaren 1960 / 70

Het Schoolpact van 1958 had een grotere diversiteit aan vormingen ingevoerd en het einde ingeluid van de oppermacht van de klassieke talen met de afschaffing van de verplichte kennis van het Grieks om aan de universiteit studies te volgen voor arts of apotheker. Het gevolg was snel merkbaar in het wegvallen van kandidaten voor deze richting die dus verdween bij gebrek aan leerlingen. Dit was het geval in 1962 voor de Franstaligen waar de laatste Grieks-Latijnse klas plaats vond in 1957-1960 en slechts drie leerlingen telde. Deze richting verdween voor allen in 1971 daar de laatste Nederlandstalige Grieks-Latijnse klas binnenkwam in 1968.

In de moderne humaniora werd slechts de richting Wetenschappen georganiseerd van 1947 tot 1966. Het vak wiskunde omvatte enkel het niveau "sterke wiskunde". Daar de lessenroosters van de richtingen Latijn-Wiskunde en Wetenschappelijke identiek zijn op het Latijn na, was de richting Latijn-Wiskunde de zwaarste wat het aantal lessen betreft. Men overwoog dat het overdreven was alle leerlingen, sterk of minder sterk in wiskunde, te vormen met het oog op de ingangsexamen van de sectie polytechniek van de K.M.S. terwijl meer dan de helft van deze leerlingen zich zeer goed plaatsten maar wel in de sectie "Alle Wapens" of in andere richtingen zoals de Rijkswachtschool of in de vormingen van industriële ingenieurs. Voor de Cadettenschool vertaalde deze aanpassing zich, midden de jaren 1960, in de oprichting van de richtingen Wetenschappelijke B voor de leerlingen van het tweede jaar en van het eerste jaar vanaf de klassen 1963-1966 te Lier. Voor Laken was dit respectievelijk in 1964 en in 1966 voor de Franstalige divisie en twee jaar later voor de Nederlandstalige divisie.

Dit liet toe het gewicht van de wiskundelessen te verminderen voor de kandidaten "Alle Wapens" of gelijkgestelde. Men bereikte de toestand dat - afgezien het aantal gerekruteerde leerlingen (tussen 45 en 55) in iedere divisie en voor de drie klassen - deze klassen een vijftiental leerlingen telden in de twee laatste jaren. Dit benaderde een pedagogisch ideale toestand. In de praktijk stelde men vast dat deze aanpassing perfect werkte : de leerlingen uit de secties Latijn- Wiskunde hadden meestal toegang tot de polytechnische afdeling van de KMS of tot de medische studies, wat ook kon gezegd worden voor de helft van de leerlingen uit de Wetenschappelijke A, terwijl dezen uit de Wetenschappelijke B behoorlijk presteerden in de toegang tot de andere officiersvormingen.

De jaren 1980

Het vernieuwde onderwijs of het type II werd officieel ingevoerd in 1971. Het ligt in de lijn van de andere onderwijstypes en bestaat uit drie cycli van twee jaren : observatie, oriëntatie en beslissing. De hoofddoelstelling was een antwoord te bieden aan de kritiek die van oudsher gericht was tegen het traditioneel onderricht of het type I, waarbij verweten werd dat het een te groot belang hechtte aan het klassieke onderwijs alsook een te vroegtijdige keuze van de studierichting verplichtte, met een gebrek aan overstapmogelijkheid tussen de richtingen. Enerzijds biedt het vernieuwde onderwijs een antwoord op deze kritiek door een grote keus toe te laten tussen de oriëntaties en de opties maar anderzijds vergt het een belangrijke vermeerdering der middelen op het gebied van de pedagogische begeleiding.

Het onderricht aan de Cadettenschool bleef van het traditioneel type (type I). Nochtans werd in 1982 een poging tot hervorming ondernomen voor de klassen die binnen kwamen in 1981 teneinde hen meer opties toe te laten tijdens de twee laatste jaren.

Een bijkomende richting " Latijn-Wetenschappen " werd geïntroduceerd voor diegenen die het Latijn niet wilden laten vallen wanneer ze wensten of moesten overstappen naar de Wetenschappelijke B. Deze richting is identiek met de Wetenschappelijke B met het vak Latijn als toemaat. De nieuwe formule omvatte vier richtingen : Latijn-Wiskunde, Latijn- Wetenschappen, Wetenschappelijke A en Wetenschappelijke B. Een optie moderne talen (Duits) werd ingevoerd maar enkel ten voordele van de Wetenschappelijke B. Ondanks alles bleven er enkele incoherenties bestaan en vooral een groot verschil in aantal lessen tussen de secties. Ze varieerden tussen de 36 en 45 lesuren per week.

Het was deels om deze afwijkingen te verwijderen dat de vernieuwing van de structuur van het onderricht bestudeerd en verwezenlijkt werd in 1986-1987. De minimum eisen van Nationale opvoeding moesten in overeenstemming gebracht worden met de hoge eisen die de voorbereiding tot de officiersscholen stelden op het gebied van wiskunde, van de eerste en van de tweede taal alsook van de lichamelijke opvoeding. Te meer dat de verbreding van de voorgestelde opties en een gelijkstelling van de last van de lesuren hoog op de wenslijst stonden.

Het weerhouden rooster bevatte 41 lesuren per week verdeeld over de zes studierichtingen gevormd door de combinatie van wiskunde A en B met de drie opties Latijn, wetenschappen en moderne talen. Samengevat zijn de kenmerken van dit rooster : een gemeenschappelijk deel (27 lesuren: 67%), twee niveaus wiskunde (A en B, 10 lesuren : 25%) en de opties (4 lesuren : 10%). Deze hervorming werd bestudeerd tijdens het commando van kolonel SBH PAELINCK, ten experimentele titel uitgevoerd door zijn opvolger en bevestigd gedurende het academisch jaar 1986-1987 en het jaar daarop, mits kleine aanpassingen.

In de werkelijkheid kon ze niet echt geëvalueerd worden door de beslissingen die twee jaar later genomen werden en die leidden tot de sluiting van de school in 1991.

DE JONGE MEISJES IN DE INTERMACHTEN IN 1980

De wettekst die aan de basis lag van de verplichte gemengdheid werd gestemd in 1973 en voorzag binnen een periode van vijf jaar de gelijkschakeling van man en vrouw in alle beroepsactiviteiten.

Deze tekst opende de deur voor vrouwelijke loopbanen in het leger, zoals in de andere beroepen. In werkelijkheid werden er vrouwen gerekruteerd in 1978. In een eerste tijd werden alle redenen, goede of slechte, gezocht om de toegang van de vrouwen te beperken of te verhinderen in "edele" militaire functies zoals de gevechtseenheden, de para-commando's, de jachtvliegtuigen of het pantserwapen, hopende de dames op te sluiten in logistieke, administratieve of medische functies. Men moet weten dat het militair personeel, niet officier, verdeeld wordt in vier "profielen" tijdens de rekruterings- en selectietesten. Deze gaan van het profiel Nr 1 van de super taaie Rambo, goed voor de commando's en andere speciale eenheden, tot profiel Nr 4 enkel geschikt om in een achterwaarts depot ingezet te worden. Het leger rekruteert enkel personeel met de profielen 1 en 2 maar aanvaardt een verlaging tot profiel Nr 4 tijdens de loopbaan in functie van de risico's van het leven zoals kwetsuren, ongevallen of gezondheidsproblemen die de militair gekend heeft. Lager dan het profiel Nr 4 wordt het de afkeuringscommissie en de terugkeer naar het burgerleven. Het leger rekende op dit systeem om de vrouwen in de zwakke profielen te houden en ze aldus op afstand te houden van de "edele" militaire functies! Helaas, sommige meisjes profileerden zich op het niveau 1!

De Koninklijke Militaire School was ook betrokken bij de openstelling van de officiersloopbaan voor de vrouwen. Dit was het geval in 1978, maar de eerste moeilijkheden boden zich aan tijdens de fysieke testen van de toelatingsexamens. Immers, de vereiste vier armbuigingen lieten toe praktisch alle vrouwelijke kandidaten uit te sluiten. Het is reeds lang geweten dat de biceps van de mannelijke individuen sterker zijn dan deze van de vrouwen in het menselijk ras en gedurende generaties had men zich niet bezorgd gemaakt over deze verschillen. Het gevolg was dat de fysieke criteria moesten herzien worden!

Er volgde een langdurige polemiek over het al dan niet verlagen van de fysieke criteria tijdens de ingangsexamens in de naam van de gelijkheid tussen man en vrouw, waarbij de critici vreesden dat dit de fysieke prestaties van alle officieren zou aantasten ! In 1980, na een "laatste slag" werden de fysieke vereisten aangepast (naar beneden) tot grote tevredenheid van (bijna) allen. Over deze controverse werd later met geen woord meer gerept!

Gedurende deze tijd hadden de divisies Intermachten van de Koninklijke Cadettenschool zich voorbereid om de vrouwelijke kandidaten te integreren. Dit koste enkele aanpassingen aan de lokalen voor douches en sanitair alsook de versterking van enkele tussendeuren in de vleugels met de slaapzalen. Vanaf 1980 deed het vrouwelijke geslacht zijn intrede in de Intermachten divisies en werd er opgeleid. Het aantal vrouwelijke leerlingen was echter laag in het begin : van 1980 tot 1987 tellen we per jaar respectievelijk: 5, 0, 1, 3, 3, 3, 9 et 4 leerlingen (zie Tabel 2). Er valt te noteren dat men nog minimum drie jaar moest wachten vooraleer de eerste vrouwelijke onderofficieren hun opleiding zouden beëindigen en beschikbaar zouden zijn om de jonge vrouwen van de Intermachten te omkaderen.

Tabel 2 : Aantal vrouwelijke Intermachten sedert 1980

Jaar Fra Ned
1980 2 3
1981 - -
1982 1 -
1983 1 2
1984 - 3
1985 1 2
1986 2 7
1987 1 3
1988 4 8
1989 - 8
Jaar Fra Ned
1990 - 4
1991 2 6
1992 3 11
1993 2 5
1994 9 12
1995 10 10
1996 10 8
1997 3 11
1998 5 11
1999 9 13
Jaar Fra Ned
2000 4 8
2001 3 6
2002 9 7
2003 7 9
2004 10 8
2005 7 3
2006 8 5
2007 8 5
2008 3 6
2009 5 5

Gemiddeld waren er maar een gering aantal meisjes in het leger, hun aantal overtrof nooit 15%. De initiële verwachtingen van een honderdtal jonge meisjes voor de divisies Intermachten werden nooit gehaald. Het effectief aan vrouwen varieerde tussen een tiental en een twintigtal meisjes per jaar voor de twee divisies samen.

1987 : DE VROUWELIJKE CADETTEN KOMEN ER AAN !

Tijdens de studies die leidden tot de vervrouwelijking van de divisies Intermachten, was het voor iedereen klaar dat de divisies cadetten geenszins betrokken waren. Inderdaad, de wet bepaalde enkel een verplichte gemengdheid in het beroepsleven. Daar het onderwijs in de cadettenschool van het algemene type was, was de gemengdheid niet formeel opgelegd.

Het gehele vernieuwde onderwijs paste de regels van gemengdheid echter toe en het katholieke onderwijs deed het ook vanaf 1980. Politieke druk kwam op om de cadettenschool ook in deze algemene richting van openheid en gelijkheid te duwen. Wat meer was, de ervaring opgedaan met de vervrouwelijking in al de sectoren was goed, de aanvankelijke polemiek was opgehouden en dus waarom de Koninklijke Cadettenschool verder buiten deze evolutie houden ?

De studie die bij de hervatting in 1986 dringend gevraagd werd aan de schoolcommandant leidde snel naar gelijklopende conclusies als deze die enkele jaren voordien geleid hadden tot de integratie van de meisjes in de Intermachten divisies. Enkele aanpassingen aan het sanitair en een nieuwe kleedkamer in de sporthal moesten voldoende zijn in Laken daar de slaapzalen voorzien voor de Intermachten gemakkelijk 72 meisjes konden herbergen. Ook moest het kader versterkt worden met drie vrouwelijke onderofficieren en een tweetalige vrouwelijke turnlerares moest gerekruteerd worden. De infrastructuurwerken liepen nochtans op tot meer dan een miljoen frank maar waren tijdig verwezenlijkt voor de hervatting in september 1987. Er werd beslist de vrouwelijke cadetten te Laken te concentreren, daar voor de adaptatie van de kazerne te Lier een nieuw gebouw nodig was voor de slaapzalen en dit onevenredig hoge kosten zou veroorzaken.

De komst van de vrouwelijke cadetten te Laken eiste de herziening van enkele artikels van het reglement van inwendige dienst, zoals bijvoorbeeld dit dat de volledige scheiding oplegde tussen de cadetten en de leerlingen van de Intermachten. Immers de slaapzalen van de meisjes waren gegroepeerd. Wat meer is, het klein aantal meisjes had tot gevolg dat de nabijheid van de meisjes van verschillend taalregime in aangrenzende kamers veel groter was dan die ooit geweest waren bij hun mannelijke collega's. Voor hen betekende dit een bijkomend voordeel.

Tabel 3 : Twee jaar vrouwelijke cadetten

Klas 1987 - 1990
     In    Mislukt
in 4de
Mislukt
in 5de
Frans 8 3 1
Ned 16 3 2
Totaal 24 6 3
Totaal geslaagd
in 6de
15 / 24
Klas 1988 - 1991
     In    Mislukt
in 4de
Mislukt
in 5de
Frans 7 2 -
Ned 18 - 4
Totaal 25 2 4
Totaal geslaagd
in 6de
19 / 25

De maximale bezetting werd bereikt in 1988/1989 te Laken met 43 vrouwelijke cadetten (12 F en 31 N) en 4 Franstalige Intermachten, terwijl er zich 8 Nederlandstalige Intermachten bevonden te Lier.

ONGELUKKIGLIJK DUURDE DIT NIET LANG !