KWIK ZONDAG NIEUWS, zondag 15 juni 1969
(Krantenkop en titel van het artikel onbekend)
Eerste matroos André Gouwy maakt zich kwaad. Hij wijst met zijn van verontwaardiging nog roder aanlopende rossig gebruinde hoofd op een regel in een krantenverslag over de ramp met zeven van zijn kameraden van de Mijnontruimingsdienst.
- Hier, zegt hij, hier staat, dat zij voordat met het ontscherpen begonnen werd, tegen elkaar zouden gezegd hebben: “Zouden wij het wagen?”
Matroos Gouwy schokschoudert grimmig:
- Dat is praat voor de vaak. Dat wordt nooit gezegd. Wij doen onze job, en daarmee basta. Zouden wij het wagen? Bah!
In het kleine kantoortje van de Cdt-MOD, Commandant Mijnontruimingsdienst, in het Zeemachtkazernegebouw aan de Oostendse binnenhaven knikken de aanwezige onderofficieren. Zo is het. De mannen van de Mijnontruimingsdienst zijn geen oude wijven, die als juffershondjes lopen te beven en zich angstig afvragen of zij de ene bom wèl, de andere mijn niet zullen ontscherpen.
Uw reporter tekent op, dat hij dit in de eerste plaats moet rechtzetten. Een dan zegt Georges Trempont (41), een vierkante, goudgebrilde Eerste-Meester-Chef van de MOD in zijn beste Vlaams:
- Wij van de Dienst zijn broeders in dit vak. Onze opleiding heeft eigenlijk in totaal drie jaar geduurd. Wij hebben stuk voor stuk een cursus torpedist gevolgd. Wij hebben een opleiding voor diepzeeduiker achter de rug. Wij zijn bij de Nederlandse Marine en bij de Franse Marine in de leer geweest. En wij hebben voortdurend vervolmakingscursussen doorlopen. Maar dat is het niet, wat onze Dienst onderscheidt van de andere onderdelen van de Zeemacht. Bij ons zijn wij méér dan kameraden, wij waren broers voor elkaar. Geen enkele van ons laat zijn kameraden in de steek. Wij houden van elkaar. En nu dit…
Eerste-Meester Michel De Bakker (45) steunt achter zijn bureautafeltje zijn al wat kalende hoofd in beide handen. Hij is – 24 uur na de ramp – nog diep onder de indruk. Drie van de vrienden, waarmee hij meer dan twintig jaar geleden bij de Mijnontruimingsdienst is gestart, zijn bij het rampzalig ongeluk in de duingronden van Oostduinkerke met één slag letterlijk weggemaaid. Op het bruine dienstbord aan de muur telt hij met een zwarte liniaal de namen van de verongelukten en van de overgeblevenen af. De rekensom is snel gemaakt: precies één kwart van de sterkte is op die rampzalige zonnige dinsdagnamiddag achter een nieuwbouwpaviljoen van de stichting “Zon en Zee” in Oostduinkerke de lucht ingegaan.
IJZEREN VOORSCHRIFTEN
Voor Vaandrig ter Zee Hugo Van Aelst (29), een lange blonde, sportieve zeeofficier, is het een slag die hij niet snel zal vergeten.
- Vorige maand, zegt hij stil, heb ik pas het bevel gekregen over deze Mijnontruimingsdienst. Een commando dat bij toerbeurt wordt waargenomen. Telkens voor ongeveer twee jaar. Ja, ik ga zelf ook mee op dienstopdrachten. Gevaarlijk? Ge kunt het zo noemen. Maar het is ons werk, vakwerk. Waarvoor wij gespecialiseerde opleidingen hebben gevolgd. De Belgische Zeemacht heeft internationale reputatie in de mijnopruimingstechniek. Ons personeel behoort tot de beste vaklui ter wereld. Dat mag ik gerust zeggen. Bovendien zijn er de strikte voorschriften. Wanneer er een mijn, bom of ander oorlogstuig wordt gesignaleerd, dan gaat er een ontmijningsgroep naar de plaats van de vondst. Gewapend met speciaal modern materiaal, schroevendraaiers, pincetten, klemtangen, noem maar op. Alles gedemagnetiseerd natuurlijk. En ook gewapend met precieze instructieboeken over alle bommen, mijnen en artilleriegranaten van de geallieerde legers. Wij hebben ze zelfs van de Duitse wapens.
Hij opent voor uw reporter een blauwe metalen kist met het ontmijningsmateriaal en grijpt er een linnen tas uit, met zes of zeven dikke, rijkelijk geïllustreerde boekwerken. Ik lees een titel: “U.S. Explosive Ordnance”. En een andere: “Guard-Cover for Instructions rendering safe Underwater Weapons”, een instructieboek voor het ontscherpen van onderwater wapens. Zeemijnen dus.
Vaandrig ter Zee Van Aelst bladert het boek door.
- U ziet, zegt hij, iedere bom, iedere mijn, iedere granaat, staat er tot in detail in beschreven. Met aanduiding van de letters en cijfers, de kleur van verschillende onderdelen, de maten en constructie van de schokbuizen, waarmee de ontploffing wordt veroorzaakt. Daarachter, punt voor punt, de werkwijze van het ontscherpen. Ziet ge: eerst dit schroefje los, dan dat pennetje vastpakken, dan een ander schroefje losdraaien, enzovoorts. Soms tot tien, vijftien, twintig verschillende grepen.
Hij denkt even na, doet het boek dicht en zegt overtuigd:
- Daarom, en dat moogt u gerust schrijven, weten wij hier allemaal zeker, dat er door onze kameraden geen enkele fout is begaan bij het ontscherpen. Zij kenden hun vak. Een van de ijzeren voorschriften is, dat er niet uit het hoofd, dus nooit uit routine, mag worden gewerkt. Steeds volgens het boek. De helse machine nauwkeurig klasseren, en pas dàn aan het demonteren beginnen. Ontbreekt één enkel detail van de in het boek beschreven bom of mijn, dan mag niet worden ontscherpt, maar moet tot exploderen worden overgegaan. Een blokje TNT er bij, elektrische ontsteking en, baf! Het gevaar is geweken.
HET EERSTE ALARM
- Daarom, zegt zeeofficier Van Aelst beslist, staat voor mij en voor de collega’s hier vast: onze mannen waren nog niet tot het ontscherpen overgegaan, toen om een reden die wij nu nog niet kennen – misschien door het wegrollen van de ten dele vrijgemaakte bom in de zandkuil, wie zal het zeggen? – het tuig is geëxplodeerd. Dat verklaart ook waarom alle zeven collega’s zijn verongelukt.
Eerste Oppermeester Charles Bauwens (45) knikt. Hij had die rampnamiddag juist vier uur vrij.
- Anders was ik er waarschijnlijk bij geweest, zegt hij mismoedig.
Geen spoor van opluchting bij deze Zeemacht-veteraan, wiens uniform wordt gesierd met een viervoudige rij echt verdiende onderscheidingen, de een frontgeneraal niet zouden misstaan. Geen menselijk te begrijpen reactie van: ik ben gelukkig aan de dans ontsprongen.
Neen, Eerste Oppermeester Bauwens treurt alleen om het feit, dat het zijn oude kameraden waren, die door het noodlot werden achterhaald. En dat hij blijkbaar een zo goed gesternte heeft, dat hem in al die roerige zeemansjaren bij de Royal Navy (“Ik voer op Her Majesty’s Ship Godetia”) wèl onderscheidingen – onder andere de Distinguished Service Medal – heeft gebracht, maar in leven heeft gelaten.
Veteraan Charles Bauwens zou in Oostduinkerke geweest zijn, omdat de eerste ontmijnersploeg na een globale verkenning van de plaats en de aard van het gevonden oorlogstuig, naar de Zeemachtkazerne in Oostende was teruggekeerd. Zij vertrouwden het zaakje niet. En daarom gingen op de tweede rit naar de vindplaats aan de Hoge Duinenlaan, achter de camping Westhinder te Oostduinkerke, drie veteranen van de Mijnontruimingsdienst mee. In totaal zeven man, plus de chauffeur van het busje.
De Antwerpse metselwerken-aannemer Louis Vos, die samen met zijn broer Frans op de stelling stond in een kamertje van een der vijf in aanbouw zijnde ………(onleesbaar)……….. eigendom is van de gemeente Deurne, hoorde het eerste alarm.
FLARDEN IN DE BOMEN
Hij herinnert zich:
- Op geen twee meter van de buitenmuur van het paviljoentje waren maandagavond een paar van mijn gasten een put aan het graven voor de betonnen citerne. Op ongeveer een meter diep, raakten zij met de spade een stuk metaal. Een ogenblik later hebben zij zich een ongeluk geschrokken, dat ziet ge van hier. Het bleek de achterkant van een bom. Een kind kon dat zien. Ik zeg: “Blijf er af mannen. Anders gaat hier het hele vakantiehuis plat”. Toen hebben wij de politie opgebeld in Oostduinkerke en die wisten – hier aan de kust ligt nog van alle gevaarlijk tuig – dat de Ontmijningsdienst van de Zeemacht moest gewaarschuwd worden.
De politie herinnerde zich ook, dat er in de loop van 1944 een Amerikaans vliegtuig boven Oostduinkerke in moeilijkheden was geraakt en zijn lading bommen in de duinen had gedropt. De oorsprong en de ouderdom van het gevonden helse tuig waren dus reeds bij benadering te bepalen.
- Och, meneer, zegt metser-aannemer Louis Vos, die bom had even zo goed meteen kunnen ontploffen. Dan hadt ge mij hier nu niet meer gezien.
Hij wijst omhoog, waar in de lichtbebladerde populieren van de camping Westhinder, flarden Zeemacht-overalls hangen.
- Ik stond er eerst op nog geen twee meter vandaan. En van het houtwerk in dat kamerke waar ik werkte is niets meer overgebleven dan splinters.
Maar ook ooggetuigen Louis en Frans Vos weten niets te vertellen hoe het ongeluk dan enkele uren na de eerste ontdekking precies is gebeurd.
- De eerst aangekomen mannen van de Mijnendienst hebben dinsdagochtend de kuil wat groter gemaakt en daarbij de bom vrij gelegd. Het moet een Amerikaanse geweest zijn. Zo een zestig bij vijfentwintig centimeter. Maar waren zij er niet gerust op? In ieder geval zijn die eerste drie mannen weer weggereden en ’s middags kwamen zij met zeven man terug. Opnieuw moest iedereen van het terrein weg. Ik stond op een goede twintig meter aan het hek van de omheining van het paviljoen. Samen met mijn broer. Toen kwam de ontploffing. Ik heb stukken van mensen over mij heen zien vliegen. Kijk zelf maar, hier overal liggen nog stukjes verbrande kleren. Benen en armen en verhakkelde lichamen zijn door de hulpdiensten ver in het rond bijeen gezameld. Het was een zicht, dat ik niet vlug zal vergeten.
We zien inderdaad overal stukjes overall, bebloede repen ondergoed, een afgerukte schoenhak. Op het plein van het hoofdpaviljoen met krijt omrande plekken, waar stoffelijke resten zijn neergevallen. En tussen een hoopje bouwstenen enkele bladzijden van een uiteengerukt Brits instructieboek over het ontscherpen van bommen.
IK KAN HET NIET GELOVEN
De stoffelijke resten van de zeven ontmijners lagen toen reeds gekist en gedekt door de blanke vlag van de Zeemacht in de rouwkapel van het hospitaal in Bredene. Op nauwelijks één kilometer daar vandaan kan mevr. Alice De Beck-De Clercq, weduwe van de leider van de Ontmijningsgroep in Oostduinkerke, Eerste-Meester-Chef De Beck (47), het nog niet geloven.
- Aalmoezenier Van Parijs is dinsdagavond, een beetje na zessen, komen zeggen dat er iets erg met mijn man was gebeurd. Op dat ogenblik denkt ge: een ongeluk, hoe gaat het met hem? Ge kunt niet geloven, dat het het ergste zal zijn. Ik geloof het nu – een dag later – nog soms niet. Of ik angst had omdat hij dat werk deed? Ja en neen. Hij is al sinds februari 1945 bij de Mijnontruimingsdienst. Dat deed hij met hart en ziel. Hij zei altijd, als ik er wel eens over sprak: “Och, er is in al die tweeëntwintig jaar niets gebeurd”. En op de duur gaat gij zelf menen, dat het ongevaarlijk is. Ik wist ook niet dat hij moest weggaan, die namiddag. Daarom komt deze slag nog onverwachter.
Weduwe De Beck blijft achter met zeven kinderen. Twee zijn er al in betrekking.
- Het zijn gelukkig heel brave en goede kinderen, zegt zij. Ze hebben mij vandaag veel goed gedaan. Maar ook zij beseffen het nog niet zo, dat papa dood is.
Of er voor haar en de kinderen gezorgd wordt?
- Ze zijn mij komen zeggen, dat volgende week alles zal bepaald worden. En dat de begrafenis helemaal geregeld is. De stad heeft de grond gegeven op het erepark. En mijn man was al 24 jaar in dienst. Dus met het pensioen zal het wel gaan. Voor de vrouwen van de mannen die nog niet zo lang bij de dienst waren zal het moeilijker zijn.
Zij houdt zich moedig. Maar als zij een foto van haar man in handen neemt, beeft haar gezicht.
- Wij waren in april juist twintig jaar getrouwd. Ik kan niet geloven dat hij er niet meer is…
DE DOOD VOOR 85 FRANK
Vaandrig ter Zee Hugo Van Aelst komt op die financiële kwesties met nadruk terug:
- Wij hopen allemaal dat de nabestaanden van onze mannen als oorlogsslachtoffers zullen worden beschouwd. Dat geeft hun recht op volledig pensioen. Voor de oudste slachtoffers, die al veel dienstjaren hebben, maakt dat niet veel verschil. Maar voor de jongeren wel. Er zijn in totaal twintig wezen…
Eerste Meester De Bakker rekent triestig uit:
- Die jonge weduwen zouden misschien nog niet een derde van het traktement krijgen. Dat is dus een dubbele ramp.
- En ge moogt ook een einde maken aan het sprookje, zegt Vaandrig Van Aelst, dat mijn mannen van de Mijnontruimingsdienst fortuinen aan gevaarpremies opstrijken. Ik zal het u precies vertellen: per dag dat zij voor ontmijning uitrukken krijgen zij een premie van 100fr per man, min 15% belasting. Dat is dus 85fr per dag. Ongeacht hoeveel keer wij per dag uitrukken en ongeacht hoeveel mijnen, bommen en oorlogstuig wij uit de weg ruimen.
Vijfentachtig frank voor een dag op de rand van de plotselinge dood, het is inderdaad waanzinnig weinig om er je leven voor te wagen. En er is meer:
- Voor die premies wordt op het einde van het belastingjaar nog eens een extra belasting geheven. Dus blijven er niet eens vijfentachtig frank over, zegt Eerste-Meester-Chef Trempont. Wij doen dit werk dus echt niet om het geld, dat ermee verdiend wordt. Het is ons vak. Dat wil niet zeggen, dat het in de grond niet onrechtvaardig is, dat die gevaarpremie reeds in 1945 ook honderd frank bedroeg. Toen was er bovendien geen belasting op. Later is dat eerst vijf, toen tien, ten slotte vijftien ten honderd taks geworden. Een jaar of tien geleden is zelfs voorgesteld om de gevaarpremie helemaal af te schaffen. Er gebeuren toch geen ongelukken, was het argument. Toen zijn er juist twee jongens van het Ontmijningspeloton van de Landmacht in Oostrozebeke verongelukt. Men heeft dan de premie toch maar gelaten.
Er is nog meer onrechtvaardigs: een levensverzekering voor de leden van de Ontmijningsdienst kost veel meer dan voor een normaal burger. Soms weigert een maatschappij hem zelfs te verzekeren. In de polis staat dan: geen uitbetaling in geval van ongeluk in de loop van de ontmijningsdienst.
Zo rekent Eerste-Oppermeester Bauwens voor, dat hij bij de aankoop van een huisje een goede tienduizend frank méér op tafel moest leggen, omdat hij bij de Ontmijningsdienst werkte.
- Neen, zegt Georges Trempont nuchter. Wij vormen hier een hechte gemeenschap ondereen. Ik ben zelf nu als wapenmeester gedetacheerd op de “Zinnia”. Maar mijn hart trekt naar hier. Ik ben en blijf een lid van de Ontmijningsdienst! Ook zonder premie. Maar dat ze dan geen sprookjes vertellen. Zo van: “Jullie verdient jullie premie toch gemakkelijk”. Ge ziet nu in Oostduinkerke, hoe gemakkelijk!
Op het wandbord met de naamkaartjes worden zeven namen weggehaald.
- Van onze oude ploeg van twaalf, die er van het begin bij waren, treurt Eerste-Oppermeester Bauwens, blijven er niet veel meer over. In totaal zijn wij 34 man sterk, officieren inbegrepen. Reken maar uit. Eén vijfde is met één slag weg.
Dan komt Eerste-Meester Gilbert d’Hondt (37) zich terug melden, van ontmijning. Er is deze zelfde dag viermaal assistentie gevraagd van de Dienst. De mannen zijn uitgerukt als gewoonlijk. Zonder ophef.
- Geen extra-zenuwachtigheid, neen meneer, zegt Eerste-Meester d’Hondt rustig. Het is ons vak.
Maar Georges Trempont is openhartiger:
- Natuurlijk hebben wij, als wij bij een mijn of bom knielen en de seconden hoorbaar tikken, wel angst. Er kan altijd iets mis gaan. Hoe zorgvuldig ge het ook doet. Wie dat ontkent is een leugenaar of een beroepsgek. En dat zijn wij hier niet. En dat waren ook de kameraden niet die zaterdag worden begraven
Christiaan JAEGHER
Postscriptum:
Eerste-Meester De Bakker heeft snel een lijstje opgemaakt waarin nog eens opgeteld is hoeveel mijnen, bommen, en kilo's munitie er in al die jaren door de Zeemacht-ontmijners ontscherpt zijn. De totalen zijn bijgehouden vanaf 1951. Hij leest zorgvuldig voor: "Honderd mijnen, vijftig grote vliegtuigbommen in de eerste tien jaar. Daarbij niet minder dan 395.242 kilo kleinere artillerie- en infanteriemunitie. Het topjaar was 1959, met 15 mijnen, 9 grote bommen en 92.559 kilo artilleriemunitie.
In de laatste acht jaar hebben wij toch nog steeds 41 mijnen ontscherpt, 7 bommen onschadelijk gemaakt en 148.988 kilo munitie geborgen. De eerste vijf maanden van '69 hebben we al 3 bommen ontscherpt en 8.583 kilo munitie geborgen.
Het blijft dus steeds doorgaan. Iedere dag zijn er oproepen.
Foto's
Klik op onderstaande fotootjes om ze te vergroten.
Aannemer Louis Vos wijst naast de bomkuil de plaats waar hij op de stelling stond in het nieuwbouwpaviljoen, toen de bom ontdekt werd. "Was hij meteen ontploft, dan was er ook van mij geen stuk heel gebleven".
Is er een deel van deze kuil ingestort toen de mijnruimers nog met het werk moesten beginnen? De kracht van de explosie is af te lezen uit de puinen van de sterfput, die in de grond moest worden gegraven.
De originele scans zijn moeilijk leesbaar op smartphones. Ze werden hertypt en u kunt ze hierboven lezen.