Het drama van Oostduinkerke
Langs onze stranden en in het kustgebied werd verder gewerkt aan ontmijning, maar dat was niet zonder gevaar. Op het einde van de dag, op maandag 9 juni 1969, tijdens de bouw van de paviljoenen voor de uitbreiding van het kindergedeelte 'Zon en Zee' van het vakantiecentrum van de socialistische mutualiteit 'Westhinder' in Oostduinkerke, ontdekten de arbeiders tijdens graafwerken een voorwerp waarvan zij dachten dat het een grote granaat was. De ontmijners werden door de Rijkswacht verwittigd maar konden niet dezelfde dag naar de site komen vanwege het late uur. Ze vroegen om het gebied te evacueren en weg te blijven van het tuig. De volgende ochtend, dinsdag 10 juni, kwam een ploeg van drie ontmijners aan op de site en na het vrijmaken van het tuig stelden ze vast dat het geen granaat van grote afmetingen was maar een vliegtuigbom van Britse makelij. Ze dateerde uit de Tweede Wereldoorlog en bevatte een uiterst gevaarlijk ontstekingsmechanisme. De ontmijners beslisten nog vier ervaren collega's in te schakelen. Totdat deze op de site aangekomen waren, raakten ze de bom niet aan. Na hun aankomst rond 15 uur, begonnen de werken voor het onschadelijk maken van de bom. Enkele ogenblikken later zijn het personeel van het vakantiecentrum, evenals de arbeiders die ongeveer 30 m verderop werkten, verrast door een enorme explosie. De ramen zijn verbrijzeld, het nieuwgebouwde metselwerk is als een kaartenhuis ingestort en allen worden weggeblazen door de ontploffing. Ze haasten zich om de ontmijners te redden, maar het is al te laat. In amper enkele seconden heeft de ontmijningsdienst een kwart van zijn mankracht verloren. Zes mannen zijn gestorven, een zevende is zijn linkerbeen kwijt en zwaar verbrand in het aangezicht. Hij zal kort nadien overlijden in het Koningin Elisabeth Instituut in Oostduinkerke.
Het was een Britse bom van 250 pond, waarschijnlijk gedropt in 1943 door een bommenwerper. Ze was diep in het zand begraven in een geïsoleerde duin op meer dan anderhalve kilometer van de zee. Sinds de inhuldiging van het centrum in 1960 had niemand meer toegang tot deze duinen, die aan het einde van de oorlog nog steeds omringd waren door prikkeldraad. Koning Boudewijn, vergezeld door commodore Lurquin, stafchef van de Marine, zal de dag na de ramp de lijkkisten komen begroeten. Op zaterdag 14 juni worden de slachtoffers met militaire eer begraven in aanwezigheid van een grote menigte. In zijn begrafenisrede zal commodore Lurquin het noodlottige karakter van het ongeval van 10 juni benadrukken: 'Het was een oproep onder duizenden. Elke dag ontvangt het Maritiem commando Oostende oproepen wanneer er oorlogstuigen worden gevonden. Onze jongens vertrekken elke dag naar de kuststrook om onze stranden, duinen en badplaatsen veilig te maken voor bewoners en vakantiegangers. Ze staan ten dienste van de gemeenschap en zijn bekend aan de kust bij de uitvoering van een harde en ondankbare plicht. Het gevaar van hun werk zou soms kunnen vergeten worden; het is inderdaad al 24 jaren zonder ongeluk gegaan. Maar er hing een dreigend lot over hen heen. Met de ontploffing van dit oorlogstuig in Oostduinkerke kan men alleen maar de ogen openen en opnieuw het nut inzien van het humanitaire en gevaarlijke werk van onze ontmijners'.
De nagedachtenis aan deze ontmijners, gestorven in dienst, wordt elk jaar door de Marine geëerd. Aan de voet van de gedenkplaat bij de ingang van de Marinebasis Zeebrugge wordt een bloemenkrans gelegd, waarmee oppermeester Alfons Hoogewijs, eerste meesters Freddy Botte, Marcel Debeck, Léon Godfrine, Robert Ryssens, Cyreel Vandenhoeck en kwartiermeester François Mees worden geëerd.
Het boek kost 30€ en is te koop bij uitgeverij Lannoo, bij Amazon en in de betere boekhandels (Standaard, Fnac,...)